ECLI:NL:HR:2006:AY8047
Hoge Raad
- Herziening
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis wegens belaging door de Rechtbank te Amsterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 september 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam, dat op 27 december 2005 was uitgesproken. De aanvrager was veroordeeld voor belaging tot een werkstraf van 120 uren, met een subsidiaire straf van 60 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee jaren. De aanvrage tot herziening werd ingediend door de aanvrager, geboren in 1969, die op dat moment woonachtig was in Nederland.
De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Volgens artikel 457 Sv kan een herziening alleen worden aangevraagd op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die niet tijdens de oorspronkelijke rechtszitting aan het licht zijn gekomen. Deze feiten moeten van feitelijke aard zijn en moeten het ernstige vermoeden wekken dat, indien zij bekend waren geweest, de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest, bijvoorbeeld tot vrijspraak of een lichtere straf.
De Hoge Raad constateerde dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten van artikel 459 Sv, dat voorschrijft dat de aanvrage moet steunen op een feitelijke omstandigheid en een opgave van bewijsmiddelen moet bevatten. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrage niet-ontvankelijk was, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke eisen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere veroordeling door de Rechtbank te Amsterdam.