ECLI:NL:HR:2006:AY7968
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Erfrechtelijke geschil over testamentaire bepalingen en erfgenamen
In deze zaak gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen de moeder en de zusters van de erflater, en zijn voormalige levenspartner. De centrale vraag is of de erflater bij testament zijn zusters als legatarissen of als erfgenamen heeft aangewezen. De eiseressen, bestaande uit de moeder en drie zusters van de erflater, hebben de verweerder gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam in verband met de nalatenschap van de erflater. De rechtbank heeft in haar vonnis van 15 januari 2003 de vorderingen van de eiseressen afgewezen, maar in reconventie verklaard dat de testamentaire bepalingen een legaat inhouden en dat de verweerder de enige erfgenaam is. Dit vonnis leidde tot hoger beroep van de eiseressen, die de vernietiging van het vonnis vorderden en verschillende vorderingen in hoger beroep instelden, waaronder de verklaring dat de testamentaire bepalingen als erfstelling moeten worden gezien.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, maar de eiseressen hebben cassatie ingesteld tegen dit arrest. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de eiseressen niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiseressen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.