ECLI:NL:HR:2006:AY7932

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/249HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en peildatum waardebepaling echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de verdeling van hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, specifiek de peildatum voor de waardebepaling van de voormalige echtelijke woning. De man, eiser tot cassatie, heeft de vrouw, verweerster in cassatie, gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem. Hij vorderde onder andere dat het resterende bedrag aan overwaarde van de echtelijke woning aan hem zou worden toebedeeld en dat de vrouw een bedrag van ƒ 48.558,70 aan hem zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vrouw heeft de vordering bestreden en een andere verdeling van de gemeenschap voorgesteld.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en later een deskundige benoemd. In het eindvonnis heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld en de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat de vonnissen van de rechtbank heeft vernietigd en de te verdelen overwaarde van de woning heeft vastgesteld op € 153.174,97. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en verdere motivering was niet nodig omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

10 november 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/249HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: de man - heeft bij exploot van 19 oktober 2001 verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat het resterende bedrag aan overwaarde van de echtelijke woning van ƒ 105.223,22 aan de man dient te worden toebedeeld, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
II. de vrouw te veroordelen om aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van ƒ 48.558,70, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, op de gronden vermeld in de dagvaarding verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2001, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, tot aan de dag van de algehele voldoening;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
De vrouw heeft de vordering bestreden en verzocht de verdeling van de gemeenschap als volgt vast te stellen:
- van het bedrag van ƒ 105.223,22, dat onder de notaris berust de man een bedrag toe te scheiden van ƒ 13.753,56 en aan haar een bedrag van ƒ 91.799,66
- voor het overige de goederen te verdelen zoals deze in de praktijk is geschied en ieder van de partijen die goederen toe te scheiden die hij/zij vanuit de gemeenschap heeft verkregen.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 27 december 2001 een comparitie van partijen gelast. Bij tussenvonnis van 22 oktober 2003 heeft de rechtbank een onderzoek door een deskundige bevolen, daartoe vragen geformuleerd en iedere verdere beslissing aangehouden. Bij eindvonnis van 28 januari 2004 heeft de rechtbank de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld overeenkomstig het overwogene in rov. 2, 3 en 4 van het vonnis, voor recht verklaard dat de man gerechtigd is tot het zich in depot bij de notaris bevindende restant van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning, de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 897,10, deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het tussenvonnis van 22 oktober 2003 en het eindvonnis van 28 januari 2004 van de rechtbank heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 22 maart 2005 heeft het hof beide vonnissen van de rechtbank vernietigd voorzover het betreft de verdeling van de woning, de waardering daarvan en de verdeling van het restant van de verkoopopbrengst van de woning die zich in depot bij de notaris bevindt en in zoverre opnieuw rechtdoende, de te verdelen overwaarde van de woning vastgesteld op € 153.174,97, bepaald dat de notaris van het bij hem berustende depot € 40.517,88, te vermeerderen met het daarover door de notaris behaalde rendement sedert de verkoop van de woning, aan de vrouw dient te betalen en het restant aan de man, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen vrouw is verstek verleend.
De zaak is voor de man toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 10 november 2006.