ECLI:NL:HR:2006:AY7930

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/235HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over arbeidsovereenkomst en ontbinding wegens wanprestatie

In deze zaak gaat het om een arbeidsgeschil tussen de directeur van een overgenomen onderneming en zijn werkgever, waarbij de directeur zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd wegens wanprestatie van de werkgever. De directeur, aangeduid als [verweerder], heeft de werkgever, Wiener International Schortenindustrie B.V. en haar dochterondernemingen, gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht. Hij vorderde onder andere de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst en schadevergoeding. De rechtbank heeft in een tussenvonnis de vorderingen van de directeur gedeeltelijk toegewezen en de zaak naar de kantonrechter verwezen. In de hoofdzaak heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard voor bepaalde vorderingen en de zaak naar de kantonrechter verwezen.

Na verdere procedures heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens wanprestatie van de werkgever en de directeur in het gelijk gesteld in zijn vorderingen. Het hof heeft vervolgens het vonnis van de rechtbank vernietigd en de arbeidsovereenkomst ontbonden, waarbij het hof de werkgever heeft veroordeeld tot betaling van het salaris en emolumenten aan de directeur. Tegen deze uitspraak hebben de werkgevers cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de werkgevers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de werkgevers niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 29 september 2006.

Uitspraak

29 september 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/235HR
JMH/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. WIENER INTERNATIONAL SCHORTENINDUSTRIE B.V.,
2. WIENER INTERNATIONAL S.I. B.V.,
3. FAR TRADING B.V.,
alle gevestigd te Maastricht,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 3 april 2002 eiseressen tot cassatie sub 2 en 3 - verder afzonderlijk te noemen: Wiener en FAR - gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de besluiten van de op 5 en 8 maart 2002 gehouden algemene vergaderingen van aandeelhouders van FAR te vernietigen en te bepalen dat al hetgeen ter uitvoering daarvan reeds is verricht, jegens [verweerder] van onwaarde is, met veroordeling van FAR aan [verweerder] de deswege door hem geleden schade te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2. FAR te veroordelen aan [verweerder] ter zake van geldlening een bedrag te betalen van ƒ 200.000,--, te vermeerderen met de contractuele rente van 6% vanaf 12 april 2000 tot de dag der algehele voldoening;
3. de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst inzake de beide directeurschappen van [verweerder] van 12 april 2000 te ontbinden wegens ernstige tekortkoming door Wiener bij de uitvoering daarvan, althans deswege de daarin voorkomende contractsbepalingen sub 6 en sub 13 te ontbinden, althans te verklaren voor recht dat ingevolge de eisen van redelijkheid en billijkheid [verweerder] jegens Wiener niet langer gebonden is aan de contractsbepalingen sub 6 en sub 13, in alle gevallen met veroordeling van Wiener tot schadevergoeding aan [verweerder], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. FAR te veroordelen om binnen één maand na het wijzen van het vonnis over te gaan tot volledige affinanciering van haar pensioenverplichtingen jegens [verweerder], een en ander op straffe van een door FAR aan [verweerder] te verbeuren dwangsom van ƒ 5.000,-- voor iedere dag, dat FAR daarmede in gebreke mocht blijven;
5. te verklaren voor recht dat [verweerder] op 19 maart 2002 terecht gebruik heeft gemaakt van zijn recht zijn werkzaamheden als statutair directeur van FAR en als titulair directeur van Wiener op te schorten alsmede dat Wiener verplicht is om gedurende deze opschortingsperiode aan [verweerder] te betalen zijn salaris en emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van art. 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data der opeisbaarheid;
6. alles met veroordeling van Wiener en FAR in de proceskosten.
Wiener en FAR hebben primair geconcludeerd tot onbevoegdverklaring van de rechtbank, althans ter zake van de vorderingen sub 3 tot en met 5, subsidiair respectievelijk daarnaast tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerder] in zijn vorderingen, althans tot ontzegging daarvan, kosten rechtens.
De rechtbank heeft bij vonnis van 1 augustus 2002 in het incident het gevorderde ten aanzien van de vorderingen sub 3 en 5 in hoofdzaak toegewezen, partijen ieder in de eigen kosten van de procedure veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.
In de hoofdzaak heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen sub 3 en 5 kennis te nemen, de zaak ten aanzien van die vorderingen naar de kantonrechter te Maastricht verwezen, bepaald dat ten aanzien van de vorderingen sub 1, 2 en 4 een comparitie na antwoord zal worden gehouden, de zaak ten aanzien van de vorderingen sub 1, 2 en 4 naar de rol verwezen voor akte door beide partijen en iedere verdere beslissing aangehouden.
Na verwijzing vorderde [verweerder] onder rolnummer 1609/02 bij de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst inzake de beide directeurschappen van [verweerder] van 12 april 2000 te ontbinden wegens ernstige tekortkoming door Wiener bij de uitvoering daarvan, althans deswege de daarin voorkomende contractsbepalingen sub 6 en sub 13 te ontbinden, althans te verklaren voor recht dat ingevolge de eisen van redelijkheid en billijkheid [verweerder] jegens Wiener niet langer gebonden is aan de contractsbepalingen sub 6 en sub 13, in alle gevallen met veroordeling van Wiener tot schadevergoeding aan [verweerder], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b. te verklaren voor recht dat [verweerder] op 19 maart 2002 terecht gebruik heeft gemaakt van zijn recht zijn werkzaamheden als statutair directeur van FAR en als titulair directeur van Wiener op te schorten alsmede dat Wiener verplicht is om gedurende deze opschortingsperiode aan [verweerder] te betalen zijn salaris en emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van art. 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data der opeisbaarheid.
Eiseres tot cassatie sub 1 - eveneens verder te noemen: Wiener - heeft bij exploot van 19 december 2002 [verweerder] onder rolnummer 93/03 gedagvaard voor de kantonrechter te Maastricht en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat [verweerder] zowel de intentieverklaring als de arbeidsovereenkomst en zijn verplichtingen uit dien hoofde jegens Wiener (ernstig) heeft geschonden, weshalve die overeenkomst wegens wanprestatie zijnerzijds dient te worden ontbonden;
b. te ontbinden de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens wanprestatie van [verweerder];
c. te verklaren voor recht dat [verweerder] heeft gehandeld c.q. handelt in strijd met de hem in artikel 4, vierde lid, van de intentieverklaring respectievelijk artikel 6 van de arbeidsovereenkomst opgelegde verplichting om tenminste drie jaren na de dag waarop Wiener aan FAR de middelen ten behoeve van de bedrijfssanering ter beschikking heeft gesteld voor FAR en/of Wiener met volledige inzet in loondienst werkzaam te zijn;
d. [verweerder] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Wiener te betalen een schadevergoeding van € 340.335,16 (ƒ 750.000,--), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 december 2002 tot de dag van algehele voldoening, althans [verweerder] te veroordelen tot vergoeding van de schade welke Wiener door zijn toedoen heeft geleden en zal lijden, een en ander als in het lichaam der dagvaarding nader omschreven, die schade nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot die van algehele voldoening;
e. te verklaren voor recht dat [verweerder] heeft gehandeld c.q. handelt in strijd met het concurrentiebeding als opgenomen in artikel 19 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen en hem deswege te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Wiener te betalen een schadevergoeding van € 4.537,80 (ƒ 10.000,--), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot de dag van algehele voldoening;
f. te verklaren voor recht dat [verweerder] heeft gehandeld c.q. handelt in strijd met zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 20 van de arbeidsovereenkomst en hem deswege te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Wiener te betalen een schadevergoeding van € 2.268,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
g. de voeging van de onderhavige procedure met de onder rolnummer 2002/1609 voor de kantonrechter te Maastricht te bevelen;
met veroordeling van [verweerder] in de kosten van deze procedure.
[Verweerder] heeft de vorderingen van Wiener bestreden.
Na conclusiewisseling door partijen heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 2 juli 2003 een comparitie van partijen gelast.
Bij eindvonnis van 3 december 2003 heeft de kantonrechter in de zaak met rolnummer 93/03:
- voor recht verklaard, dat [verweerder] zowel de intentieverklaring als de arbeidsovereenkomst en zijn verplichtingen uit dien hoofde jegens Wiener ernstig heeft geschonden en op die grond de tussen partijen gesloten overeenkomst wegens wanprestatie aan de zijde van [verweerder] ontbonden;
- de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden wegens wanprestatie aan de zijde van [verweerder];
- voor recht verklaard dat [verweerder] heeft gehandeld in strijd met de hem in artikel 4, vierde lid, van de intentieverklaring, respectievelijk artikel 6 van de arbeidsovereenkomst opgelegde verplichting om tenminste drie jaren na de dag waarop Wiener aan FAR de middelen ten behoeve van de bedrijfssanering ter beschikking heeft gesteld, voor FAR en/of Wiener met volledige inzet in loondienst werkzaam te zijn;
- [verweerder] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Wiener te betalen een schadevergoeding van € 340.335,16, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 december 2002 tot de dag van algehele voldoening;
- voorts [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van Wiener gevallen;
- dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- aan Wiener het meer of anders gevorderde ontzegd.
In de zaak met rolnummer 1609/02 heeft de kantonrechter aan [verweerder] diens vorderingen ontzegd en hem in de kosten van deze procedure veroordeeld.
Tegen alle vonnissen heeft [verweerder] in beide zaken bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 5 april 2005 heeft het hof:
- [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Maastricht van 1 augustus 2002 onder rolnummer 02-354 en tegen de tussenvonnissen van 21 mei en 2 juli 2003;
- de beroepen vonnissen in de zaken met rolnummers 1609/02 en 93/03, laatstgenoemd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigd en, opnieuw rechtdoende:
in de zaak met rolnummer 1609/02 in eerste aanleg:
- de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en Wiener met ingang van heden ontbonden wegens wanprestatie aan de zijde van Wiener;
- voor recht verklaard dat [verweerder] op 19 maart 2002 terecht gebruik heeft gemaakt van zijn recht zijn werkzaamheden als statutair directeur van FAR en als titulair directeur van Wiener op te schorten alsmede dat Wiener verplicht is om gedurende deze opschortingsperiode (tot aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst) aan [verweerder] zijn salaris en emolumenten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW, welke door het hof zal worden gematigd tot 10%, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data der opeisbaarheid;
- voor recht verklaard dat Wiener geen beroep toekomt op het bepaalde in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst;
- voor recht verklaard dat Wiener geen rechten kan ontlenen aan het tussen partijen overeengekomen beding van non-concurrentie;
- de zaak naar de schadestaatprocedure verwezen voor het bepalen van de omvang van de uit de ontbinding van de overeenkomst voor [verweerder] resulterende schade;
- de overige vorderingen afgewezen;
in de zaak met rolnummer 93/03 in eerste aanleg (voorzover nog aan het oordeel van het hof onderworpen):
- de vorderingen van Wiener afgewezen;
- Wiener veroordeeld in de kosten van beide procedures zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben Wiener en FAR beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van FAR en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Wiener en Far in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 september 2006.