ECLI:NL:HR:2006:AY7921
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over arbeidsgeschil tussen touring-caronderneming en chauffeur inzake niet opgenomen tijd-voor-tijd-uren
In deze zaak gaat het om een arbeidsgeschil tussen Bovo Tours B.V., een touring-caronderneming, en een chauffeur over de uitbetaling van niet opgenomen tijd-voor-tijd-uren (TVT-uren) bij het einde van het dienstverband. De chauffeur, aangeduid als [verweerder], heeft Bovo gedagvaard voor de kantonrechter te Leiden en vorderde een bedrag van ƒ 39.689,62 bruto, dat betrekking had op de niet opgenomen TVT-uren, inclusief een wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging en wettelijke rente vanaf 1 januari 1999. Bovo heeft de vordering bestreden, waarna de kantonrechter de zaak naar de rolzitting verwees om [verweerder] in de gelegenheid te stellen relevante CAO's in te brengen.
Na verschillende tussenvonnissen, waaronder een comparitie van partijen, heeft de kantonrechter op 9 oktober 2002 de vordering van [verweerder] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. [Verweerder] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 18 maart 2005 de tussenvonnissen van de kantonrechter bekrachtigd, het eindvonnis vernietigd en Bovo veroordeeld tot betaling van € 4.452,89 bruto voor niet genoten TVT-uren en € 2.226,45 bruto voor wettelijke verhoging, met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999. Bovo heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft Bovo in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van [verweerder] op nihil zijn begroot. Het arrest is gewezen door de vice-president en raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken op 29 september 2006.