ECLI:NL:HR:2006:AY7766
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over beklag tot teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag
In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster, die de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag vordert. De Rechtbank te Haarlem had eerder geoordeeld dat het beslag op het geldbedrag, dat op 12 december 2003 onder een persoon met de naam [betrokkene 1] was genomen, niet langer nodig was voor het veiligstellen van de belangen waarvoor inbeslagneming is toegestaan. De Rechtbank oordeelde dat klaagster niet voldoende had onderbouwd dat zij de rechthebbende was van het inbeslaggenomen geld. Dit oordeel was gebaseerd op de overweging dat de klaagster onvoldoende bewijs had geleverd, zoals wissel- of opnamebewijzen, om haar eigendom van het geld aan te tonen.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat de bestreden beschikking van de Rechtbank vernietigd moest worden en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe beslissing. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van de Rechtbank niet onbegrijpelijk was en dat er geen reden was om het beslag op te heffen. De Hoge Raad bevestigde dat de klaagster niet voldoende bewijs had geleverd om haar claim op het geld te onderbouwen.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het indienen van een beklag tot teruggave van inbeslaggenomen goederen. De beslissing van de Rechtbank werd als juist beschouwd, en de Hoge Raad oordeelde dat het beroep van klaagster niet tot cassatie kon leiden. De beschikking werd gegeven in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 oktober 2006.