ECLI:NL:HR:2006:AY7460
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van niet te goeder trouw laten ontstaan en onbetaald laten van schulden
In deze zaak heeft verzoekster tot cassatie, die in 1985 gehuwd is met haar man, een verzoek ingediend bij de rechtbank te Arnhem om de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarna verzoekster in hoger beroep ging bij het gerechtshof te Arnhem. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het oordeelde dat verzoekster niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Verzoekster had aanzienlijke schulden, waaronder een lening bij de Postbank en diverse andere schulden aan onder andere de gemeente en de Belastingdienst. Het hof concludeerde dat verzoekster zelf had gekozen om geld te besteden aan activiteiten in Irak, wat leidde tot het onbetaald laten van haar schulden in Nederland. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van verzoekster verworpen, waarbij werd vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek tot schuldsanering op basis van artikel 288 lid 2 van de Faillissementswet terecht was. De Hoge Raad oordeelde dat het hof voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van de zaak en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De beslissing van het hof werd als niet onbegrijpelijk beschouwd, en de klachten van verzoekster over de motivering van het hof werden verworpen. Het arrest van de Hoge Raad werd uitgesproken op 27 oktober 2006.