Verweerster in cassatie - verder te noemen: de Bank - heeft in de hoofdzaak C05/204 bij exploot van 4 juni 1999 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - onder rolnummer 99/1488 gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling aan de Bank van een bedrag van ƒ 38.882,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 17.867,55 sedert februari 1996 en over ƒ 21.014,87 vanaf 4 juni 1999, alles tot aan de dag der algehele voldoening en [eiser] te verwijzen in de proceskosten.
[Eiser] heeft een incidentele conclusie tot vrijwaring genomen en gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat [verweerder] tegen een door de rechtbank te bepalen terechtzitting zal worden gedagvaard teneinde op de eis in vrijwaring voort te procederen, kosten rechtens.
De Bank heeft de incidentele vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 26 januari 2000 in het incident [eiser] vergund [verweerder] in vrijwaring te doen dagvaarden en de beslissing omtrent de kosten aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. In de hoofdzaak heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
[Eiser] heeft in de vrijwaringszaak C05/205 bij exploot van 15 februari 2000 onder rolnummer 00/468 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd [verweerder] te veroordelen aan [eiser] tegen kwijting te betalen al datgene waartoe [eiser] als gedaagde in de hoofdzaak bij dat vonnis ten behoeve van de Bank mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding in de hoofdzaak en in deze vrijwaring.
[Eiser] heeft in de hoofdzaak primair gevorderd de Bank niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, subsidiair de vordering bestreden.
[Verweerder] heeft in de vrijwaringszaak de vordering van [eiser] bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 maart 2002 in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van de Bank en iedere verdere beslissing aangehouden. In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank het gevorderde afgewezen en de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
Tegen het vonnis van 6 maart 2002 (rolnummer 00/462) heeft [eiser] in de vrijwaringszaak bij exploot van 4 juni 2002 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Dit appel is bij het hof ingeschreven onder rolnummer 1148/02.
Bij eindvonnis van 6 augustus 2003 heeft de rechtbank in de hoofdzaak [eiser] veroordeeld tot betaling aan de Bank van € 8.029,57, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.766,80 vanaf 1 februari 1996 en over € 1.262,77 vanaf 4 juni 1999, in beide gevallen tot de dag van de voldoening, [eiser] zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak veroordeeld in de kosten van deze procedures, dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het vonnis van 6 augustus 2003 heeft [eiser] zowel in de hoofdzaak van de Bank tegen [eiser] als in de vrijwaringszaak van [eiser] tegen [verweerder] bij twee afzonderlijke exploten van 26 september 2003 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Deze appellen is bij het hof ingeschreven onder rolnummer 1909/03 in de vrijwaringszaak en onder rolnummer 1694/03 in de hoofdzaak van de Bank tegen [eiser].
Het hof heeft de drie appellen gevoegd behandeld.
Bij arrest van 7 april 2005 heeft het hof in de hoofdzaak en in de twee vrijwaringszaken de bestreden vonnissen bekrachtigd en [eiser] in de kosten van alle appellen veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.