ECLI:NL:HR:2006:AY7457

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/204HR en C05/205HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid tussen bank en advocaat over informatieplicht bij incassoprocedure

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ABN AMRO BANK N.V. en haar advocaat, mr. M.L. Kleyn, over de beroepsaansprakelijkheid van de advocaat. De zaak ontstond naar aanleiding van een incassoprocedure die de bank voerde tegen de afnemer van een failliete cliënt. De vordering van de bank was gebaseerd op een stamcessieovereenkomst waarbij de vordering aan de bank was gecedeerd. De advocaat werd verweten dat hij tekortschiet in zijn informatieplicht jegens de bank. De rechtbank te Amsterdam heeft in eerste instantie de advocaat in vrijwaring opgeroepen door de bank, waarna de advocaat een vordering tot vrijwaring heeft ingesteld tegen de directeur-grootaandeelhouder van de failliete cliënt. De rechtbank heeft in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak verschillende vonnissen gewezen, waarbij de advocaat in de kosten werd veroordeeld. De zaak is uiteindelijk in hoger beroep behandeld door het gerechtshof te Amsterdam, dat de vonnissen van de rechtbank heeft bekrachtigd. De advocaat heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 6 oktober 2006 het beroep in cassatie verworpen, waarbij de kosten van het geding in cassatie voor rekening van de advocaat zijn gekomen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de cassatie niet tot een andere uitkomst konden leiden en dat er geen rechtsvragen waren die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.

Uitspraak

6 oktober 2006
Eerste Kamer
Nrs. C05/204HR en C05/205HR
JMH/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.L. Kleyn,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen,
e n
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.L. Kleyn,
t e g e n
[Verweerder],
verblijvende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties.
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de Bank - heeft in de hoofdzaak C05/204 bij exploot van 4 juni 1999 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - onder rolnummer 99/1488 gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling aan de Bank van een bedrag van ƒ 38.882,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 17.867,55 sedert februari 1996 en over ƒ 21.014,87 vanaf 4 juni 1999, alles tot aan de dag der algehele voldoening en [eiser] te verwijzen in de proceskosten.
[Eiser] heeft een incidentele conclusie tot vrijwaring genomen en gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat [verweerder] tegen een door de rechtbank te bepalen terechtzitting zal worden gedagvaard teneinde op de eis in vrijwaring voort te procederen, kosten rechtens.
De Bank heeft de incidentele vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 26 januari 2000 in het incident [eiser] vergund [verweerder] in vrijwaring te doen dagvaarden en de beslissing omtrent de kosten aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. In de hoofdzaak heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
[Eiser] heeft in de vrijwaringszaak C05/205 bij exploot van 15 februari 2000 onder rolnummer 00/468 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd [verweerder] te veroordelen aan [eiser] tegen kwijting te betalen al datgene waartoe [eiser] als gedaagde in de hoofdzaak bij dat vonnis ten behoeve van de Bank mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding in de hoofdzaak en in deze vrijwaring.
[Eiser] heeft in de hoofdzaak primair gevorderd de Bank niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, subsidiair de vordering bestreden.
[Verweerder] heeft in de vrijwaringszaak de vordering van [eiser] bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 maart 2002 in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van de Bank en iedere verdere beslissing aangehouden. In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank het gevorderde afgewezen en de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
Tegen het vonnis van 6 maart 2002 (rolnummer 00/462) heeft [eiser] in de vrijwaringszaak bij exploot van 4 juni 2002 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Dit appel is bij het hof ingeschreven onder rolnummer 1148/02.
Bij eindvonnis van 6 augustus 2003 heeft de rechtbank in de hoofdzaak [eiser] veroordeeld tot betaling aan de Bank van € 8.029,57, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.766,80 vanaf 1 februari 1996 en over € 1.262,77 vanaf 4 juni 1999, in beide gevallen tot de dag van de voldoening, [eiser] zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak veroordeeld in de kosten van deze procedures, dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het vonnis van 6 augustus 2003 heeft [eiser] zowel in de hoofdzaak van de Bank tegen [eiser] als in de vrijwaringszaak van [eiser] tegen [verweerder] bij twee afzonderlijke exploten van 26 september 2003 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Deze appellen is bij het hof ingeschreven onder rolnummer 1909/03 in de vrijwaringszaak en onder rolnummer 1694/03 in de hoofdzaak van de Bank tegen [eiser].
Het hof heeft de drie appellen gevoegd behandeld.
Bij arrest van 7 april 2005 heeft het hof in de hoofdzaak en in de twee vrijwaringszaken de bestreden vonnissen bekrachtigd en [eiser] in de kosten van alle appellen veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak bij twee afzonderlijke exploten van 7 juli 2005 beroep in cassatie ingesteld. Beide cassatiedagvaardingen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Bank en [verweerder] is telkens verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt zowel in de zaak met rolnummer C05/204 als in de zaak met rolnummer C05/205 tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in beide zaken:
verwerpt het beroep;
in de zaak met rolnummer C05/204
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Bank begroot op nihil;
in de zaak met rolnummer C05/205
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 6 oktober 2006.