ECLI:NL:HR:2006:AY7455

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/182HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interpretatie van de overgangsregeling in de CAO Academische Ziekenhuizen met betrekking tot particuliere honoraria voor medische specialisten

In deze zaak gaat het om een arbeidsgeschil tussen medische specialisten verbonden aan het Vrije Universiteit Medisch Centrum (VUMC) en de Vereniging voor Christelijk Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Patiëntenzorg. De kern van het geschil betreft de uitleg van het begrip 'inkomen uit particuliere honoraria' in een overgangsregeling van de CAO Academische Ziekenhuizen (CAO-AZ). De eisers, medisch specialisten, hebben de Vereniging gedagvaard omdat zij van mening zijn dat de Vereniging bij de vaststelling van hun referte-inkomen ten onrechte een faciliteitenvergoeding van 12% in aftrek heeft genomen. De eisers vorderen dat de Vereniging de herrekening van hun referte-inkomen uitvoert, waarbij alleen een percentage van 3% voor administratiekosten in aftrek mag worden genomen.

De kantonrechter heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat de Vereniging inderdaad onterecht de faciliteitenvergoeding in aftrek heeft genomen en heeft de Vereniging opgedragen om het referte-inkomen te herrekenen. De Vereniging heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof heeft de vorderingen van de eisers afgewezen. De eisers hebben vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 oktober 2006 geoordeeld dat de uitleg van de overgangsregeling in de CAO-AZ door het hof juist is. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de overgangsregeling beoogt te waarborgen dat de specialisten niet achteruitgaan in inkomen door de invoering van het nieuwe stelsel. De Hoge Raad heeft het beroep van de eisers verworpen en hen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

20 oktober 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/182HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiser 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Eiser 4],
wonende te [woonplaats],
5. [Eiser 5],
wonende te [woonplaats],
6. [Eiser 6],
wonende te [woonplaats],
7. [Eiser 7],
wonende te [woonplaats],
8. [Eiser 8],
wonende te [woonplaats],
9. [Eiser 9],
wonende te [woonplaats],
10. [Eiser 10],
wonende te [woonplaats],
11. [Eiser 11],
wonende te [woonplaats],
12. [Eiser 12],
wonende te [woonplaats],
13. [Eiser 13],
wonende te [woonplaats],
14. [Eiser 14],
wonende te [woonplaats],
15. [Eiser 15],
wonende te [woonplaats],
16. [Eiseres 16],
wonende te [woonplaats],
17. [Eiser 17],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
de vereniging met volledige rechtsbevoegd-heid VERENIGING VOOR CHRISTELIJK HOGER ONDERWIJS, WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN PATIËNTENZORG,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie (hierna: [eiser] c.s.) hebben bij exploot van 2 januari 2003 verweerster in cassatie (hierna: de Vereniging) gedagvaard voor de rechtbank, sector kanton, te Amsterdam en na aanpassing van eis bij conclusie van repliek gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad waar de wet dat toelaat:
- voor recht te verklaren dat de Vereniging bij de vaststelling van het referte-inkomen ten onrechte een faciliteitenvergoeding, berekend op basis van een percentage van 12, in aftrek heeft genomen;
- de Vereniging op te dragen om binnen drie weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, over te gaan tot herrekening van het referte-inkomen, waarbij slechts een percentage van 3, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen percentage, bij de berekening in aftrek wordt genomen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat zij met de naleving van de te geven opdracht in gebreke is;
- de Vereniging op te dragen om binnen zes weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn over te gaan tot betaling van op grond van de herrekening van het referte-inkomen aan [eiser] c.s. verschuldigde inkomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat zij in gebreke blijft met de naleving van het te geven gebod;
- kosten rechtens.
De Vereniging heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft na een tussenvonnis van 7 maart 2003 bij eindvonnis van 26 september 2003:
I voor recht verklaard dat De Vereniging bij vaststelling van het referte-inkomen van medisch specialisten ten onrechte een faciliteitenvergoeding, berekend op basis van een percentage van 12 in aftrek heeft genomen;
II de Vereniging opgedragen binnen tien weken na het wijzen van dit vonnis over te gaan tot herrekening van het referte-inkomen waarbij slechts een percentage van 3 in aftrek wordt genomen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat de Vereniging met de uitvoering van die opdracht in gebreke is na betekening van dit vonnis tot een maximum van € 250.000,--;
III de Vereniging opgedragen binnen vijftien weken na het wijzen van dit vonnis over te gaan tot betaling aan [eiser] c.s. van op grond van de herrekening ontstane inkomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 10.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat de Vereniging met de uitvoering van die opdracht in gebreke is na betekening van dit vonnis tot een maximum van € 250.000,--;
IV het meer of anders gevorderde afgewezen;
V de Vereniging veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] c.s.;
VI de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen het eindvonnis van de kantonrechter heeft de Vereniging hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Eiser] c.s. hebben bij memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel en wijziging van eis, incidenteel hoger beroep ingesteld en gevorderd voormeld eindvonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- voor recht te verklaren dat de Vereniging bij vaststelling van het referte-inkomen van medisch specialisten ten onrechte uitgegaan is van de inkomsten uit particuliere praktijk na aftrek van kosten ter hoogte van 15%;
- de Vereniging op te dragen om binnen drie weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn over te gaan tot herrekening van het referte-inkomen waarbij de inkomsten vóór aftrek van kosten moeten worden betrokken, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat de Vereniging met de naleving van het te geven gebod in gebreke blijft;
- kosten rechtens.
De Vereniging heeft zich tegen deze eiswijziging verzet.
Het hof heeft bij rolbeschikking van 2 september 2004 het verzet tegen de wijziging van eis ongegrond verklaard en de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Bij arrest van 31 maart 2005 heeft het hof in het principaal en incidenteel appel het vonnis, waarvan beroep, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen afgewezen en [eiser] c.s. in de kosten van de procedure in beide instanties veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Vereniging heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] c.s. namens hun advocaat toegelicht door mr. A.J.H.W.M. Versteeg, advocaat te Amsterdam, en voor de Vereniging door haar advocaat en mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] c.s. zijn als medische specialisten verbonden of verbonden geweest aan het academisch ziekenhuis Vrije Universiteit Medisch Centrum te Amsterdam (VUMC). Het VUMC is een bijzonder academisch ziekenhuis in de zin van art. 12.18 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het heeft een privaatrechtelijke status.
(ii) Tot 1 juni 1999 waren [eiser] c.s. gerechtigd om zelf hun honoraria voor verrichtingen (in het VUMC) voor particuliere patiënten aan die patiënten (of hun verzekeraars) te declareren. Facturering van die honoraria geschiedde door een voor dat doel opgerichte stichting. Deze stichting hield de laatste aan 1 juni 1999 voorafgaande jaren 15% van de door haar ontvangen honoraria (3% als vergoeding voor administratiekosten en 12% onder de noemer faciliteitenvergoeding) in en droeg die af aan het VUMC alvorens tot uitbetaling aan [eiser] c.s. (en andere in het VUMC werkzame medisch specialisten) over te gaan.
(iii) In het orgaan Landelijk Overleg Academische Ziekenhuizen (hierna: LOAZ) wordt overleg gevoerd over aangelegenheden die van algemeen belang zijn voor de rechtspositie van het personeel van de academische ziekenhuizen, voor zover dit niet is voorbehouden aan de Raad voor het Overheidspersoneel. De in het LOAZ gemaakte afspraken zijn integraal van toepassing op alle academische ziekenhuizen, tenzij de bijzondere of privaatrechtelijke status van het ziekenhuis zich hiertegen verzet. In het LOAZ zijn alle acht academische ziekenhuizen vertegenwoordigd en dus ook het VUMC.
(iv) Op 1 juni 1999 is het in LOAZ-verband totstandgekomen Onderhandelaarsakkoord Honorering Medische Specialisten in werking getreden. Op grond hiervan verviel het declaratierecht van in academische ziekenhuizen voor minimaal 20 uren per week werkzame medische specialisten, onder wie [eiser] c.s.
(v) Het Onderhandelaarsakkoord bevatte een regeling betreffende de honorering van de medische specialisten die een salarisherziening inhield die mede ter compensatie strekte van het verlies van hun zelfstandig declaratierecht. Deze salarisherziening bracht mee dat de medische specialisten heringeschaald moesten worden. Voor het geval dat die herinschaling een inkomensachteruitgang zou meebrengen, is een overgangsregeling met een salarisgarantie getroffen, die was opgenomen in het Onderhandelaarsakkoord en die thans is opgenomen in de CAO Academische Ziekenhuizen (hierna: de CAO-AZ), die op 1 januari 2001 in werking is getreden en die op de arbeidsovereenkomsten tussen partijen van toepassing is.
(vi) Voor 1 januari 2001 gold voor de openbare academische ziekenhuizen het rechtspositiereglement academische ziekenhuizen (hierna: RRAZ), met uitzondering van het AMC, dat een eigen rechtspositiereglement had (het RRAMC). De twee bijzondere academische ziekenhuizen het UMC St. Radboud en het VUMC hadden in verband met hun privaatrechtelijke status beide een eigen CAO. Zowel het RRAMC als de beide CAO's kwamen inhoudelijk grotendeels overeen met het RRAZ. De CAO's bevatten met name afwijkingen in verband met de privaatrechtelijke status van het UMC St. Radboud en het VUMC. In het LOAZ is overeengekomen over te gaan tot één uitgave van de geldende rechtspositieregeling voor alle acht academische ziekenhuizen. Voor het VUMC is dit een CAO in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten.
(vii) Artikel 15.3.4 van de CAO-AZ bevat een overgangsregeling, luidende, voorzover in cassatie van belang:
"Overgangsregeling
1. Voor de academisch specialist met een bruto jaarinkomen dat op 1 juni 1999 hoger is dan het maximuminkomen dat hij per die datum kan genieten op basis van artikel 15.3.5 en een eventuele toelage (...) geldt de volgende overgangsregeling:
Het bruto jaarinkomen als in de voorgaande zin bedoeld bestaat uit het ambtelijk inkomen en het bedrag dat hij voor 1 juni 1999 aan inkomsten uit particuliere honoraria gemiddeld ontvangen heeft in de jaren 1996/1997/1998 (...), omgerekend naar ambtelijk inkomen.
(...)
2. De overgangsregeling bedoeld in het eerste lid houdt in dat het bruto jaarinkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt gegarandeerd, (...)."
(viii) De Vereniging is bij haar berekeningen van de in de overgangsregeling bedoelde bedragen die [eiser] c.s. voor 1 juni 1999 aan inkomsten uit particuliere honoraria gemiddeld in de jaren 1996-1998 ontvangen hebben (de referte-inkomens) uitgegaan van de bedragen die feitelijk aan [eiser] c.s. zijn uitbetaald, derhalve de aan de particuliere patiënten gedeclareerde bedragen minus de hiervoor in 3.1 onder (ii) bedoelde inhouding van 15%.
3.2 Het geschil tussen partijen betreft, ook in cassatie, de interpretatie van het begrip "inkomsten uit particuliere honoraria" in de hiervoor in 3.1 onder (vii) (gedeeltelijk) geciteerde overgangsregeling in de CAO-AZ. [Eiser] c.s. hebben in eerste aanleg gesteld dat bij de bepaling van de referte-inkomens uitgegaan moet worden van de gedeclareerde bedragen, waarop slechts 3% (de vergoeding voor administratiekosten) in aftrek gebracht mag worden en dat de Vereniging ten onrechte daarnaast nog een faciliteitenvergoeding van 12% in aftrek heeft gebracht. In hoger beroep hebben zij het standpunt ingenomen dat ook de aftrek van 3% wegens administratiekosten ten onrechte heeft plaatsgevonden.
3.3 Het hof heeft [eiser] c.s. in het ongelijk gesteld. Naar het oordeel van het hof moet artikel 15.3.4 van de CAO-AZ aldus worden uitgelegd dat de particuliere honoraria niet in volle omvang (dus tot de gedeclareerde bedragen zonder het in aftrek brengen van enig percentage, zoals dat voorheen werd afgetrokken voor administratiekosten en/of faciliteitenvergoeding) meetellen bij de bepaling van de referte-inkomens. Hiertegen richt zich het middel met rechts- en motiveringsklachten.
3.4 Voor de beoordeling van die klachten is van belang of de betreffende overgangsbepaling, die deel uitmaakt van een collectieve arbeidsovereenkomst die niet algemeen verbindend is verklaard, niettemin, zoals [eiser] c.s. betogen, in cassatie heeft te gelden als "recht" in de zin van art. 79, lid 1 onder 2, RO. De CAO-AZ is weliswaar voor het VUMC (en voor het UMC St. Radboud) een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten, maar voor de zes openbare academische ziekenhuizen geldt dezelfde CAO als een regeling van de rechtspositie van het personeel die door de raden van bestuur van die ziekenhuizen op grond van art. 4.5 lid 1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek als publiekrechtelijke rechtspositieregeling tot stand is gebracht. Nu de onderhavige overgangsbepaling zowel onderdeel uitmaakt van de publiekrechtelijke rechtspositieregeling (van de specialisten die in de openbare academische ziekenhuizen werken) als van de niet algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst (die geldt voor de arbeidsovereenkomsten van de specialisten die in de bijzondere academische ziekenhuizen werken), kan 's hofs uitleg daarvan als uitleg van een regel van "recht" in de zin van art. 79 lid 1, onder 2, RO in cassatie op juistheid worden getoetst.
3.5 De overgangsregeling van art. 15.3.4 van de CAO-AZ beoogt ervoor te zorgen dat de specialisten bij de invoering van het nieuwe stelsel met ingang van 1 juni 1999 niet door het verlies van hun inkomsten uit de particuliere praktijk erop achteruit gaan. De uitleg die [eiser] c.s. aan de woorden "inkomsten uit honoraria" in de overgangsregeling geven zou, zoals het hof heeft geoordeeld, meebrengen dat [eiser] c.s. ten gevolge van de salarisgarantie na 1 juni 1999 een hoger inkomen (uit salaris, toelagen en garantie) zouden genieten dan voordien (uit salaris en doorbetaald honorarium uit particuliere declaraties). 's Hofs oordeel dat het in de overgangsbepaling bedoelde "bedrag dat hij voor 1 juni 1999 aan inkomsten uit particuliere honoraria (...) ontvangen heeft" niet mede zodanige bedragen omvat als die de in 3.1 onder (ii) bedoelde stichting voor 1 juni 1999 wegens administratiekosten en faciliteiten-vergoeding in mindering bracht op de uitkering aan [eiser] c.s. van de door haar geïnde honoraria, en aan VUMC afdroeg, strookt zowel met de tekst als met een redelijke uitleg van art. 15.3.4 van de CAO-AZ en is dus juist. Alle klachten van het middel stuiten hierop af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Vereniging begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 oktober 2006.