ECLI:NL:HR:2006:AY7002

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01388/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake milieubeheer en geldboete

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 augustus 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Middelburg. De aanvrager, geboren in 1954 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,-, subsidiair 130 dagen hechtenis, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De bijzondere voorwaarde was dat de aanvrager moest voldoen aan de dwangsombeschikking van de gemeente.

De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat de gemeente de eerder genoemde beschikking had herzien, waardoor de aanvrager niet meer aan de bijzondere voorwaarde hoefde te voldoen. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten van artikel 457 en 459 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrager had niet voldoende nieuwe bewijsmiddelen aangedragen die een ernstig vermoeden wekten dat, indien deze bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid.

De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening dan ook niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van substantiële nieuwe feiten of omstandigheden voor een succesvolle herziening van een strafvonnis.

Uitspraak

22 augustus 2006
Strafkamer
nr. 01388/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Middelburg van 10 juni 2002, nummer 12/039190-01, ingediend door mr. F.J. Koningsveld, advocaat te Breda, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Economische Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "medeplegen van opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1 lid 1 aanhef onder a van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,-, subsidiair 130 dagen hechtenis, waarvan € 20.000,-, subsidiair 120 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de aanvrager zal voldoen "aan al hetgeen in de dwangsombeschikking van de gemeente aan [A] vermeld staat".
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde - te weten dat de gemeente de hiervoor onder 1 genoemde beschikking heeft herzien, in die zin dat zij heeft bepaald dat de aanvrager zelf ervoor dient te zorgen dat de verontreinigde grond wordt afgevoerd, hetgeen meebrengt dat de aanvrager "niet meer kan en behoeft te voldoen aan de bijzondere voorwaarde" die is gesteld in voormeld vonnis - behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 augustus 2006.