ECLI:NL:HR:2006:AY6927
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Binnentreden in woning zonder toestemming en vereisten van schriftelijke machtiging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de vraag of voor het binnentreden in de woning van de verdachte een schriftelijke machtiging vereist was, zoals voorgeschreven in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). De verdachte was in hoger beroep vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het bewijs, verkregen door inspecteur Van den Ham, onrechtmatig was omdat er geen machtiging tot binnentreden was afgegeven. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de inbeslagname van de hennep op rechtmatige wijze had plaatsgevonden.
De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof een onjuiste opvatting had over de eisen van artikel 2 Awbi. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat het Hof opnieuw kan beoordelen of het verzuim van een schriftelijke machtiging tot binnentreden, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, van dien aard is dat bewijsuitsluiting in aanmerking komt. Dit arrest benadrukt het belang van de vereisten voor binnentreden in woningen en de bescherming van de rechten van verdachten in het strafrecht.