ECLI:NL:HR:2006:AY6202

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R05/132HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarig kind in familierechtelijke geschil

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de moeder van een minderjarig kind en de biologische vader over de vervangende toestemming tot erkenning van het kind. De man, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting 'Norgerhaven' te Veenhuizen, heeft op 14 oktober 2004 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Breda. Hij verzocht om vervangende toestemming ex artikel 1:204 lid 3 BW voor de erkenning van zijn minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2003. De vrouw, die op een geheim adres woont, heeft het verzoek bestreden. De rechtbank benoemde op 9 november 2004 een bijzonder curator voor het kind en verleende bij eindbeschikking op 18 januari 2005 de vervangende toestemming tot erkenning aan de vader.

De vrouw ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 5 juli 2005 de beschikking van de rechtbank vernietigde en het verzoek van de man afwees. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de man verworpen. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A. Hammerstein en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann op 20 oktober 2006.

Uitspraak

20 oktober 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/132HR
MK/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting "Norgerhaven" te Veenhuizen,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[De vrouw],
wonende op een geheim adres, domicilie gekozen hebbende te [plaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. L. van Hoppe.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 14 oktober 2004 ter griffie van de rechtbank te Breda ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht bij beschikking vervangende toestemming ex artikel 1:204 lid 3 BW te verlenen aan de man tot erkenning van de minderjarige [het kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003 - verder te noemen: het kind.
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 9 november 2004 een bijzonder curator over het kind benoemd. Bij eindbeschikking van 18 januari 2005 heeft de rechtbank de vervangende toestemming tot erkenning van het kind aan de vader verleend.
Tegen deze eindbeschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij beschikking van 5 juli 2005 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 18 januari 2005 vernietigd en opnieuw rechtdoende het verzoek van de man hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van het kind afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A. Hammerstein en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 oktober 2006.