ECLI:NL:HR:2006:AY5782

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C03/171HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van instantie in cassatie na overlijden eiser

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2006 uitspraak gedaan over een vordering tot verval van instantie in een cassatieprocedure. De eiser, die woonachtig was in België, had op 21 mei 2003 beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 26 maart 2003 was uitgesproken. De eiser werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. B.D.W. Martens, terwijl de verweerster, Philips Lighting B.V., werd bijgestaan door de advocaten mr. Y. van Gemerden en mr. R.M. Schutte.

Tijdens de procedure is de eiser op 31 mei 2004 overleden, wat leidde tot een schorsing van de zaak. Op 10 mei 2006 heeft Philips verzocht om de zaak op de rol te plaatsen om verval van instantie te vorderen. De advocaat van de overleden eiser heeft ingestemd met deze vordering. De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gevorderde verval van instantie, met compensatie van kosten.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vordering tot verval van instantie toewijsbaar is, aangezien deze niet is weersproken en er langer dan twaalf maanden geen proceshandeling is verricht. Het arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann, en de kosten van het geding in cassatie zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

22 september 2006
Eerste Kamer
Nr. C03/171HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
gewoond hebbende te [woonplaats], België,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens,
t e g e n
PHILIPS LIGHTING B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. Y. van Gemerden en mr. R.M. Schutte.
1. Het geding in cassatie
Bij exploot van 21 mei 2003 heeft wijlen [eiser] - verder te noemen: [eiser] - aan verweerster in cassatie - verder te noemen: Philips - aangezegd dat hij beroep in cassatie instelt tegen het tussen partijen in hoger beroep gewezen en op 26 maart 2003 uitgesproken arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch en voorts Philips gedagvaard om op 20 juni 2003 te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad.
Philips is in cassatie verschenen en heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten; de advocaat van [eiser] heeft gerepliceerd. Partijen hebben stukken gefourneerd en arrest gevraagd.
Ter rolzitting van 20 februari 2004 is bepaald dat de conclusie van de Procureur-Generaal zal volgen op 18 juni 2004.
Ter rolzitting van 18 juni 2004 heeft de advocaat van [eiser] verzocht het geding op de voet van art. 225 Rv. te schorsen, aangezien [eiser] op 31 mei 2004 was overleden. Hierop is de zaak geschorst. Ter rolzitting van 1 april 2005 is de zaak van de rol gevoerd.
Bij brief van 10 mei 2006 heeft Philips verzocht de zaak op de rol te plaatsen opdat zij verval van instantie kon vorderen. Hierop is de zaak op de rol van 16 juni 2006 geplaatst. Op die zitting heeft Philips verval van instantie gevorderd; de advocaat van wijlen [eiser] heeft ter terechtzitting ingestemd met die vordering.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot toewijzing van het gevorderde verval van instantie, met compensatie van kosten.
2. Beoordeling van de vordering tot verval van instantie
Nu de vordering tot verval van instantie niet is weersproken en in de zaak langer dan twaalf maanden geen proceshandeling is verricht, is de vordering tot verval van instantie toewijsbaar.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de instantie vervallen;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 22 september 2006.