ECLI:NL:HR:2006:AY3744
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Reikwijdte van de bedrijfsfusievrijstelling in het belastingrecht
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X N.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 1 maart 2005, betreffende een bedrag aan kapitaalsbelasting dat door belanghebbende was voldaan. Belanghebbende had op aangifte een bedrag van ƒ 599.963 aan kapitaalsbelasting voldaan en verzocht om teruggaaf, maar dit verzoek werd door de Inspecteur afgewezen. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in cassatie ging. De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat de Richtlijngever een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft voor het verschil in behandeling van bedrijfsfusies en aandelenfusies. Dit betekent dat er geen strijdigheid is met het gelijkheidsbeginsel zoals erkend in het gemeenschapsrecht. De Hoge Raad concludeert dat de Nederlandse wetgever bij de implementatie van de Richtlijn zijn beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden.
De Hoge Raad behandelt verschillende middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Middel II faalt omdat het Hof terecht oordeelde dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Middel III wordt verworpen omdat er geen grensoverschrijdende situatie is en de nationale regeling geen onderscheid maakt op basis van nationaliteit. Middel IV en V worden eveneens verworpen, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de Richtlijn niet onverbindend is en dat de middelen geen nadere motivering vereisen.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond en zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken op 14 juli 2006.