ECLI:NL:HR:2006:AY3743

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41861
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag kapitaalsbelasting en bedrijfsfusievrijstelling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 februari 2005, waarin een naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting van € 161.689 aan belanghebbende, X B.V., werd vernietigd. De naheffingsaanslag was opgelegd op 16 april 2003 en na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. Het Hof oordeelde dat de inbreng van aandelen door A B.V. in belanghebbende vrijgesteld was van kapitaalsbelasting op grond van de bedrijfsfusievrijstelling. De Staatssecretaris ging in cassatie, waarbij de Hoge Raad de zaak beoordeelde.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de inbreng van de aandelen C Holding B.V. door A B.V. als een zelfstandig onderdeel van de onderneming kan worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden van de zaak geen uitzondering op de regel rechtvaardigen dat een aandelenpakket van honderd procent als zelfstandig onderdeel wordt beschouwd. De Hoge Raad verwierp ook het argument van de Staatssecretaris dat de bedrijfsfusiefaciliteit niet van toepassing zou zijn omdat de inbreng gevolgd werd door een overdracht aan een derde vennootschap. Dit werd niet als een belemmering voor de toepassing van de faciliteit gezien.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 14 juli 2006, en de kosten van het geding in cassatie zijn voor rekening van de Staat.

Uitspraak

Nr. 41.861
14 juli 2006
SE
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 februari 2005, nr. P03/03807, betreffende na te melden aan X B.V. (hierna: belanghebbende) te Z opgelegde naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is op 16 april 2003 een naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting opgelegd ten bedrage van € 161.689, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, alsmede de naheffingsaanslag. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Bij de oprichting van belanghebbende zijn alle geplaatste aandelen uitgereikt aan A B.V. te Z. A B.V. heeft tot doel het investeren in industriële ondernemingen. De oprichting van belanghebbende vond plaats in het kader van de overname van de inktdivisie van het concern B door middel van een zogenoemde 'management buy out'.
3.1.2. Tegenover de voormelde uitreiking van aandelen heeft A B.V. alle aandelen C Holding B.V. te Z in belanghebbende ingebracht. C Holding B.V. heeft geen werknemers in dienst en wordt door A B.V. bestuurd. De enige activiteit van C Holding B.V. bestaat uit het houden van 95 percent van de aandelen in D Holding B.V.; de overige 5 percent van die aandelen is in het bezit van een stichting ten behoeve van het uitreiken van management- en personeelsparticipaties.
3.1.3. D Holding B.V. houdt alle aandelen in de in Zweden gevestigde vennootschap E Holding A.B., die op haar beurt alle aandelen in de Nederlandse houdstermaatschappij F B.V. bezit. Deze laatste B.V. houdt de aandelen van 24 werkmaatschappijen, waarvan een deel buiten Nederland is gevestigd en die tezamen de voormalige inktdivisie van B uitmaken.
3.1.4. Belanghebbende heeft geen werknemers in dienst en zij wordt door A B.V. bestuurd. Zij heeft na de verkrijging van de aandelen C Holding B.V. 6,8 percent van die aandelen verkocht aan een derde, zodat zij daarna nog 93,2 percent van die aandelen houdt. Belanghebbende verricht geen andere activiteiten dan het houden van aandelen C Holding B.V..
3.2. Voor het Hof was - voorzover in cassatie van belang - in geschil of de inbreng door A B.V. van alle aandelen C Holding B.V. in belanghebbende tegen uitreiking van aandelen is vrijgesteld van kapitaalsbelasting op grond van artikel 37, lid 1, letter a, juncto artikel 37, lid 2, letter b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (de bedrijfsfusievrijstelling).
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat het ingebrachte pakket aandelen C Holding B.V. kan worden aangemerkt als een zelfstandig onderdeel van de onderneming van A B.V., aangezien een aandelenpakket van honderd percent in het algemeen is aan te merken als een zelfstandig onderdeel van een onderneming, en zich in het onderhavige geval geen omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst. Als een zodanige omstandigheid kan niet worden aangemerkt het feit dat C Holding B.V. (indirect) niet 100 percent, maar slechts 95 percent van de aandelen in de onderliggende werkmaatschappij bezat. Middel I, dat zich tegen voornoemde oordelen keert, faalt derhalve.
3.4. Middel II, dat betoogt dat de bedrijfsfusiefaciliteit in het onderhavige geval niet van toepassing is nu de inbreng is gevolgd door een tevoren overeengekomen overdracht van een deel van hetgeen is ingebracht aan een derde vennootschap, kan evenmin tot cassatie leiden. Aan de toepassing van de bedrijfsfusiefaciliteit staat niet in de weg dat een inbreng door een kapitaalvennootschap van haar gehele vermogen dan wel haar gehele onderneming of een zelfstandig onderdeel daarvan onmiddellijk wordt gevolgd door een tevoren overeengekomen overdracht van een deel van hetgeen is ingebracht aan een andere, niet-gelieerde vennootschap.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2006.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.