ECLI:NL:HR:2006:AY0417
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van partneralimentatie na echtscheiding en de motiveringseisen voor de rechter
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de partneralimentatie tussen voormalige echtelieden, waarbij de man verzocht om de alimentatieverplichting te beëindigen op grond van de Wijzigingswet Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De man had in 2003 een verzoek ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage om de alimentatieverplichting te beëindigen, wat door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank bepaalde dat de alimentatieverplichting van de man eindigde op 6 januari 2015. De man ging in hoger beroep, en het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigde de beschikking van de rechtbank en stelde de alimentatieplicht van de man per 1 oktober 2003 te beëindigen. De vrouw ging in cassatie tegen deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de beëindiging van de alimentatie niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De vrouw had aangevoerd dat zij, gezien haar verdiencapaciteit, niet in haar levensonderhoud kon voorzien, zelfs niet als zij fulltime zou werken. De Hoge Raad oordeelde dat deze stelling relevant was en dat het hof deze had moeten betrekken in zijn beoordeling. Daarnaast werd ook geklaagd over de motivering van het hof met betrekking tot de financiële situatie van de man, die niet voldoende was onderbouwd.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door de rechter bij beslissingen over de beëindiging van alimentatie, vooral in gevallen waar de financiële situatie van beide partijen een cruciale rol speelt.