ECLI:NL:HR:2006:AY0198

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03489/05 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking aan verkeer van benodigdheden hennepkwekerij en de toepassing van art. 552f Sv in relatie tot redelijke termijn en compensatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Maastricht. De zaak betreft de ontrekking aan het verkeer van voorwerpen die zijn gebruikt voor een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1955 en wonende te [woonplaats], had een beklag ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De Rechtbank had op 18 oktober 2005 de ontheffing gelast van de in de vordering genoemde voorwerpen. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. Th. Boumans, advocaat te Heerlen.

De Hoge Raad overweegt dat op de procedure van artikel 552f Sv het recht op een redelijke termijn, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), van toepassing is. De Hoge Raad stelt vast dat een schending van deze termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar dat er wel een geldelijke tegemoetkoming kan worden toegekend indien aannemelijk is dat de betrokkene door de onredelijke duur van de procedure onevenredig is getroffen. In dit geval oordeelt de Hoge Raad dat de Rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de betrokkene geen nadeel heeft ondervonden van de duur van de procedure, die 3 jaar en 8 maanden heeft geduurd.

Daarnaast wordt ingegaan op de vraag of de inbeslaggenomen voorwerpen legaal verkrijgbaar zijn. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van de Rechtbank dat de voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, niet onjuist of onbegrijpelijk is. De omstandigheid dat het beslag op de voorwerpen is opgeheven door vernietiging, staat niet in de weg aan de mogelijkheid dat de rechter op vordering van het Openbaar Ministerie de onttrekking aan het verkeer vaststelt.

De Hoge Raad concludeert dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging kunnen leiden en verwerpt het beroep. De beschikking is gegeven door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

26 september 2006
Strafkamer
nr. 03489/05 B
AGJ/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Maastricht van 18 oktober 2005, nummer RK 05/279, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de ontheffing gelast op de in de daartoe strekkende vordering genoemde voorwerpen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. Th. Boumans, advocaat te Heerlen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2006.