ECLI:NL:HR:2006:AY0139

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02863/05 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zonder bewezenverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het hof had op 23 juni 2005 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, omdat er volgens het hof geen bewezenverklaring was van de feiten die aan de veroordeling ten grondslag lagen. De Advocaat-Generaal Machielse had in zijn conclusie gesteld dat de Hoge Raad de uitspraak van het hof diende te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het hof voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof onterecht had geoordeeld dat de afwezigheid van een bewezenverklaring in de hoofdzaak een belemmering vormde voor de toewijzing van de ontnemingsvordering. De Hoge Raad stelde vast dat er in het recht geen steun te vinden is voor de opvatting dat een vordering tot ontneming niet kan worden toegewezen als het vonnis in de hoofdzaak geen bewezenverklaring bevat. Dit betekent dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak van het hof heeft vernietigd en de zaak heeft teruggeworpen naar het Gerechtshof te Leeuwarden, zodat deze opnieuw op het bestaande hoger beroep kan worden berecht en afgedaan.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de mogelijkheid tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, zelfs in gevallen waar de bewezenverklaring in de hoofdzaak ontbreekt. Dit arrest heeft implicaties voor toekomstige ontnemingsprocedures, waarbij de Hoge Raad duidelijk maakt dat de afwezigheid van een bewezenverklaring niet automatisch leidt tot afwijzing van een ontnemingsvordering.

Uitspraak

26 september 2006
Strafkamer
nr. 02863/05 P
SG/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 juni 2005, nummer 24/001456-02, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te Leeuwarden van 17 december 2002 - de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de beslissing van het Hof de ontnemingsvordering af te wijzen vanwege het ontbreken van een bewezenverklaring in het vonnis van de Rechtbank in de strafzaak onjuist dan wel onbegrijpelijk is.
3.2. Het Hof heeft de afwijzing van de vordering tot ontneming als volgt gemotiveerd:
"8. De beslissing op de ontnemingsvordering.
Het hof zal de beslissing, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Het hof is van oordeel dat de vordering behoort te worden afgewezen. Immers een bewezenverklaring van de eerste rechter ontbreekt, welke bewezenverklaring naar 's hofs oordeel een noodzakelijke voorwaarde vormt voor de toewijzing van een ontnemingsvordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Daarzonder kan - in elk geval geldt dat voor de onderhavige zaak - niet worden beoordeeld of veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de door de eerste rechter bewezenverklaarde feiten of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan."
3.3. Deze motivering getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. In het recht is geen steun te vinden voor de opvatting dat indien het vonnis in de hoofdzaak, waarbij de in art. 36e, eerste lid, Sr bedoelde veroordeling is uitgesproken, niet de bewezenverklaring behelst, de vordering tot ontneming niet kan worden toegewezen.
3.4. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 september 2006.