ECLI:NL:HR:2006:AY0099
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Redelijke termijn in appèl en de gevolgen van verstek
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter, maar de appèldagvaarding was niet aan hem persoonlijk betekend. De Hoge Raad herhaalt de relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de redelijke termijn in het kader van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof dat de redelijke termijn niet is overschreden, zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. Om doelmatigheidsredenen besluit de Hoge Raad de zaak zelf af te doen. Hoewel de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, ziet de Hoge Raad geen aanleiding voor strafvermindering, gezien de opgelegde straf en de mate van overschrijding van de termijn. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat geen van de middelen tot cassatie kan leiden en er geen grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak.