ECLI:NL:HR:2006:AX9701
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Geschil over beëindigingsvergoeding na reorganisatie tussen bank en medewerker
In deze zaak gaat het om een geschil tussen ABN AMRO BANK N.V. en een voormalige medewerker, [verweerster], over de uitbetaling van een beëindigingsvergoeding na de beëindiging van haar dienstverband in het kader van een reorganisatie. De medewerker had op 18 juli 2002 een beëindigingsovereenkomst gesloten met de bank, waarin een vergoeding van € 62.184,19 bruto was opgenomen. De bank stelde echter dat dit bedrag ten onrechte was opgenomen en dat de medewerker recht had op een lager bedrag van € 51.955,83 bruto, zoals bepaald in een Deelakkoord. De medewerker vorderde dat de bank de beëindigingsovereenkomst zou nakomen en het volledige bedrag zou uitbetalen.
De kantonrechter te Almelo heeft in eerste aanleg de vordering van de medewerker grotendeels toegewezen, maar de bank ging in hoger beroep. Het gerechtshof te Arnhem bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat de bank zich niet kon beroepen op de maximeringsregeling van het Deelakkoord, omdat de beëindigingsovereenkomst duidelijk een ander bedrag vermeldde. De bank stelde dat de medewerker had moeten begrijpen dat het bedrag in de overeenkomst onjuist was, maar het hof oordeelde dat de medewerker in redelijkheid op de juistheid van het bedrag mocht vertrouwen.
De Hoge Raad heeft het beroep van de bank verworpen en de uitspraak van het hof bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de bank in de kosten van het geding in cassatie werd veroordeeld. Dit arrest benadrukt de betekenis van de uitleg van beëindigingsovereenkomsten en de rol van CAO-commissies in geschillen over arbeidsvoorwaarden.