ECLI:NL:HR:2006:AX9699

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/088HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontslag op staande voet en aandelenoptie werknemer

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [eiser] tegen Synthon B.V. naar aanleiding van een ontslag op staande voet en de uitoefening van een aandelenoptie. [Eiser] was sinds 1 januari 1999 in dienst bij Synthon als Vice President Pharmaceutical Technology. Op 5 juli 1999 verzocht Synthon de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [eiser] te ontbinden. In een brief van 22 juli 1999 maakte [eiser] aanspraak op 1% van het aandelenkapitaal van Quint Essence B.V., de moedervennootschap van Synthon, op basis van een bepaling in zijn arbeidsovereenkomst. Synthon reageerde hier niet op en op 21 september 1999 ontsloeg Synthon [eiser] op staande voet, met als reden dat hij zijn geheimhoudingsplicht had geschonden. [Eiser] betwistte de geldigheid van dit ontslag en stelde dat het nietig was.

De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 december 1999. [Eiser] stelde vervolgens twee procedures in bij de kantonrechter, waarbij hij onder andere een verklaring voor recht vroeg dat het ontslag nietig was en dat Synthon toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen om de aandelen te leveren. De kantonrechter stelde [eiser] in beide procedures grotendeels in het ongelijk. In hoger beroep oordeelde het hof dat het ontslag op staande voet nietig was, maar dat het beroep van [eiser] op de aandelenoptie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onbegrijpelijke uitleg had gegeven aan de stelling van [eiser] over de bedoeling van de aandelenoptie. De Hoge Raad vernietigde de arresten van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd Synthon veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

22 september 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/088HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
EISER tot cassatie, incidenteel verweerder,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
SYNTHON B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
VERWEERSTER in cassatie,
incidenteel eiseres,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het verloop van het geding tot dusver
Voor het verloop van het geding in cassatie tot dusver tussen eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - en verweerster in cassatie - verder te noemen: Synthon - verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 14 oktober 2005. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad op vordering van [eiser] in het incident het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 23 november 2004, voor zover het de daarin uitgesproken veroordelingen van Synthon betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de kosten van het incident tussen partijen gecompenseerd.
Voor het instellen van voormelde incidentele vordering had [eiser] tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Synthon heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het incidentele cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen schriftelijk toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt in het principaal cassatieberoep tot vernietiging van de bestreden arresten en tot verwijzing, en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is op 1 januari 1999 bij Synthon in dienst getreden als Vice President Pharmaceutical Technology.
(ii) Bij verzoekschrift van 5 juli 1999 heeft Synthon de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [eiser] te ontbinden.
(iii) Bij brief van 22 juli 1999 heeft (de raadsman van) [eiser] op grond van art. 10 van de arbeidsovereenkomst aanspraak gemaakt op 1% van het geplaatste aandelenkapitaal van Quint Essence B.V., de moedervennootschap van Synthon.
(iv) Genoemd art. 10 houdt het volgende in:
"Na ondertekening van de onderhavige Overeenkomst en op of na 1 januari 1999 zal de Werknemer het recht hebben 1% van het geplaatste aandelenkapitaal van Quint Essence B.V. te kopen. De aandelen zullen aan de Werknemer worden overgedragen binnen 30 dagen na de datum van de storting van de nominale waarde van de aandelen, d.w.z. NLG 2.500,--."
De door de Werknemer gehouden Aandelen in Quint Essence B.V. zullen in de volgende gevallen weer aan Quint Essence B.V. moeten worden overgedragen: (i) Indien de Overeenkomst met de Werknemer rechtsgeldig wordt beëindigd vóór 1 januari 2001 wegens één van de in artikel 8 vermelde redenen, met uitzondering van de in lid 8c vermelde reden. In voorkomend geval zal de Werknemer verplicht zijn de aandelen weer aan Quint Essence B.V. over te dragen in overeenstemming met de Statuten van Quint Essence B.V. tegen de nominale waarde, d.w.z. NLG 2.500,--.
(ii) In alle andere gevallen van beëindiging van de onderhavige Overeenkomst, zal de Werknemer verplicht zijn de aandelen weer aan de Vennootschap over te dragen in overeenstemming met de Statuten van Quint Essence B.V., en wel tegen het bedrag van de werkelijke waarde zoals berekend op de wijze als in de Statuten van Quint Essence B.V. is bepaald."
(v) Art. 8 van de arbeidsovereenkomst bepaalt, voorzover in cassatie van belang:
"Beëindiging
De onderhavige Overeenkomst zal geacht worden te zijn beëindigd en de dienstbetrekking tussen de Werknemer en de Vennootschap zal geacht worden te zijn verbroken, indien zich een van de volgende gebeurtenissen voordoet:
(...)
(b) Het dienstverband van de Werknemer mag met onmiddellijke ingang door de Vennootschap worden beëindigd indien er Reden bestaat. De Vennootschap zal "Reden" hebben om het dienstverband met de Werknemer te beëindigen, indien zich één van de volgende gevallen voordoet:
(i) Ingeval van vaststelling dat de Werknemer wezenlijk in verzuim is ten aanzien van een van zijn taken of nalatig is in de nakoming van een van de bepalingen van de onderhavige Overeenkomst (...)".
(vi) Synthon heeft op de hiervoor onder (iii) vermelde brief niet gereageerd. Het door [eiser] op de rekening van Synthon gestorte bedrag van f. 2.500,-- dat in genoemd art. 10 als koopsom voor de aandelen is vermeld, is door Synthon teruggestort.
(vii) Op 5 augustus 1999 heeft de raadsman van [eiser] brieven gestuurd aan Synthon en aan Quint Essence B.V. met het verzoek de aandelen te leveren.
(viii) Bij brief van 21 september 1999 heeft Synthon [eiser] op staande voet ontslagen op de grond dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. [eiser] heeft bij brief van 8 oktober 1999 de nietigheid van dit ontslag ingeroepen.
(ix) Bij beschikking van 26 november 1999 is de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter ontbonden met ingang van 1 december 1999.
2.2 [Eiser] heeft bij de kantonrechter twee procedures tegen Synthon aanhangig gemaakt. In de procedure met rolnr. 5070/99/21 vorderde hij, kort gezegd en voor zover thans van belang, een verklaring voor recht dat het bij brief van 21 september 1999 op staande voet gegeven ontslag nietig is. In de procedure met rolnr. 899/00/21 vorderde [eiser] een verklaring voor recht dat Synthon toerekenbaar is tekortgeschoten in haar verplichting om overeenkomstig art. 10 de aandelen aan [eiser] te leveren; daarnaast vorderde hij schadevergoeding.
Nadat de kantonrechter in beide procedures [eiser], voor zover thans van belang, grotendeels in het ongelijk had gesteld, heeft [eiser] bij één exploot tegen beide vonnissen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft met betrekking tot het ontslag op staande voet geoordeeld dat dit nietig is (rov. 5.2 van het tussenarrest van 18 mei 2004). Ten aanzien van de vordering van [eiser] betreffende de levering van de aandelen heeft het hof overwogen dat het beroep van [eiser] op art. 10 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (rov. 5.7 en 5.8 van laatstgenoemd tussenarrest).
2.3 Het middel in het principale beroep komt op tegen rov. 5.8, het middel in het incidentele beroep tegen rov. 5.2. De Hoge Raad ziet aanleiding het incidentele beroep als eerste te behandelen.
3. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
De in het middel vervatte klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1 Rov. 5.8 houdt samengevat het volgende in.
(i) Op grond van (de letterlijke tekst van) art. 10 diende Synthon te voldoen aan het verzoek van [eiser] om de aandelen tegen betaling van de nominale waarde te leveren.
(ii) Vaststaat dat [eiser] eerst op 22 juli 1999 om levering heeft verzocht en dat Synthon toen reeds een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst aanhangig had gemaakt.
(iii) [Eiser] heeft derhalve zijn verzoek tot levering gedaan in het zicht van een verbreking van de arbeidsovereenkomst, terwijl volgens Synthon de bedoeling van art. 10 was dat [eiser] een extra stimulans zou hebben om zich ten volle in te zetten voor Synthon en om hem aan Synthon te binden.
(iv) [Eiser] heeft tegen deze stelling van Synthon weliswaar ingebracht dat de bedoeling van art. 10 was om het voor hem aantrekkelijk te maken om in Nederland ten behoeve van Synthon werkzaam te zijn, maar dit leidt tot hetzelfde resultaat, te weten dat het de bedoeling was dat [eiser] bij Synthon werkzaam zou willen blijven.
(v) Nu [eiser] eerst in het zicht van het einde van de arbeidsovereenkomst, in weerwil van de bedoeling van art. 10, een beroep op die bepaling heeft gedaan, klaarblijkelijk met geen ander doel dan het verschil tussen de nominale waarde en de werkelijke waarde van de aandelen te toucheren, is dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.2 Onderdeel 2 acht onder meer onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat de stelling van [eiser] dat het de bedoeling van art. 10 was het voor hem aantrekkelijker te maken om in Nederland ten behoeve van Synthon werkzaam te zijn, tot het resultaat leidt dat het de bedoeling van die bepaling was dat [eiser] bij Synthon werkzaam zou willen blijven.
4.3 Bij de beoordeling van het onderdeel moet worden vooropgesteld dat art. 10 geen termijn vermeldt waarbinnen [eiser] het recht om 1% van het geplaatste aandelenkapitaal te kopen, moet hebben uitgeoefend. Synthon heeft gesteld dat het recht slechts kan worden uitgeoefend zolang de (werk)verhoudingen goed zijn en heeft er daartoe op gewezen dat met het artikel bedoeld werd de inzet van [eiser] te stimuleren en hem aan Synthon te binden. [Eiser] heeft daartegenover gesteld dat het artikel bedoeld was om hem over te halen bij Synthon in dienst te treden. De klacht dat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan deze stelling van [eiser] is terecht voorgesteld. Niet valt immers in te zien dat de stelling van [eiser] dat de bedoeling van art. 10 enkel was hem tot indiensttreden over te halen op hetzelfde neerkomt als de stelling van Synthon dat het de bedoeling van die bepaling was [eiser] een extra stimulans te verschaffen bij Synthon werkzaam te blijven. Onderdeel 2 is in zoverre terecht voorgesteld.
Dit betekent dat de bestreden uitspraken niet in stand kunnen blijven en dat de overige klachten geen behandeling behoeven.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principaal beroep:
vernietigt de arresten van het gerechtshof te Arnhem van 18 mei 2004 en 23 november 2004;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Synthon in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 458,41 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidenteel beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Synthon in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 22 september 2006.