ECLI:NL:HR:2006:AX9410

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02801/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbetering van de bewezenverklaring in een strafzaak betreffende amfetamineproductie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor het medeplegen van het handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor de productie van amfetamine. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring verbeterd, omdat het Hof ten onrechte had opgenomen dat de verdachte amfetamine had verkocht en afgeleverd, terwijl zijn rol voornamelijk bestond uit de productie ervan. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte een actieve en onmisbare rol had gespeeld in de vervaardiging van amfetamine, maar dat de woorden 'verkocht en afgeleverd' niet correct waren in de bewezenverklaring. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, verminderd tot elf maanden en twee weken, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak om de redelijke termijn in cassatieprocedures in acht te nemen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak was overschreden, wat heeft geleid tot de strafvermindering. De zaak illustreert de complexiteit van strafrechtelijke procedures en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtszekerheid en rechtseenheid.

Uitspraak

19 september 2006
Strafkamer
nr. 02801/05
SM/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 25 oktober 2004, nummer 24/001392-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Assen van 13 december 2002 - de verdachte ter zake van "medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 (oud), eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging zal vernietigen, de opgelegde sanctie zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 4 november 2004 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 12 oktober 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte betrokken is geweest bij het verkopen en afleveren van amfetamine.
4.2. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij in de periode van 1 augustus tot 9 oktober 2001 te Boerakker, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende Amfetamine."
4.3. Het Hof heeft de oplegging van de straf als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte is gedurende een periode van enige maanden betrokken geweest bij de productie van amfetamine. Samen met anderen werkte hij in een tamelijk professioneel draaiend laboratorium in Boerakker waarin productie van amfetamine (speed) op aanzienlijke schaal mogelijk bleek. Verdachte was in hoofdzaak verantwoordelijk voor het bereiden van de stof en speelde derhalve een actieve en onmisbare rol in het geheel. Van amfetamine (speed) is bekend dat het de volksgezondheid ernstig in gevaar kan brengen. Door aldus te handelen heeft verdachte de maatschappij indirect aan dit gevaar blootgesteld. Tevens heeft hij een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele circuit waarbinnen de handel in verdovende middelen plaatsvindt. Uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 augustus 2004 blijkt bovendien dat verdachte zich vaker schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een soortgelijk feit.
Anderzijds neemt het hof in aanmerking dat verdachte geen onderdeel heeft uitgemaakt van de organisatie. Hij werkte slechts in opdracht van (enkele van) zijn mededaders. Daarnaast is het hof van oordeel dat de duur van het proces in deze zaak onwenselijk lang is geweest. Gelet op het voorgaande acht het hof de gevangenisstraf zoals in eerste aanleg opgelegd passend, zij het dat het hof een gedeelte voorwaardelijk zal opleggen."
4.4. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en in aanmerking genomen dat het Hof blijkens de strafmotivering het strafrechtelijke verwijt heeft gegrond op de actieve en onmisbare rol van de verdachte bij de vervaardiging van de amfetamine, heeft het Hof kennelijk bij vergissing in de bewezenverklaring de woorden "en verkocht en afgeleverd" opgenomen. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring in die zin verbeterd, zodat dit middelonderdeel feitelijke grondslag mist en derhalve niet tot cassatie kan leiden.
4.5. Voor het overige kan het middel evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en twee weken waarvan drie maanden voorwaardelijk beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 19 september 2006.