ECLI:NL:HR:2006:AX9215

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02350/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van feitelijke verhoudingen en exploitatie van prostitutie in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor het misbruik maken van feitelijke verhoudingen om een ander, genaamd [slachtoffer], te dwingen zich beschikbaar te stellen voor seksuele handelingen tegen betaling. De tenlastelegging omvatte verschillende gedragingen, waaronder het geven van drugs, het onder controle houden van het paspoort van het slachtoffer, en het aanzetten tot prostitutie. De Hoge Raad oordeelde dat voor de strafbaarheid van exploitatie van prostitutie, zoals bedoeld in artikel 250a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet vereist is dat daadwerkelijk seksuele handelingen zijn verricht. Het is voldoende dat het slachtoffer zich onder dwang of beïnvloeding beschikbaar heeft gesteld. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de tenlastelegging voldoende feitelijke betekenis had en voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd.

Uitspraak

19 september 2006
Strafkamer
nr. 02350/05
IV/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 maart 2005, nummer 20/001037-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 2 januari 2003 - de verdachte ter zake van 1. "een ander door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling" en 2. "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis met verbeurdverklaring, teruggave aan verdachte en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het onder 1 primair tenlastegelegde onvoldoende feitelijk is omschreven omdat daarin niet is vermeld uit welke gedragingen de seksuele handelingen hebben bestaan.
3.2. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2000 tot en met 30 augustus 2001 (te Moskou) in Rusland en/of (te Riga) in Letland en/of te Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, en/of te Hasselt (België), althans in België, een ander, genaamd [slachtoffer], door geweld of één of meer andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling of onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die (sekuele) handelingen beschikbaar stelde, bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)de(en) en/of die bedreiging met geweld of bedreiging met die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij en/of zijn familie rijk was en/of miljoenen had en/of
- die [slachtoffer] (liefdes)brieven en/of (-)kaarten heeft gestuurd en/of
- voor die [slachtoffer] een busticket voor een reis naar Nederland heeft betaald en/of
- die [slachtoffer] GHB en/of XTC heeft toegediend, althans gegeven, en/of (daarna) naaktfoto's van die [slachtoffer] heeft gemaakt of laten maken en/of
- die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- het paspoort van die [slachtoffer] onder zich heeft genomen en/of gehouden en/of
- die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij het geld voor een ticket naar huis zelf moest verdienen en/of hem, verdachte, het geld moest terugbetalen dat hij, verdachte, in die [slachtoffer] had geïnvesteerd en/of dat die [slachtoffer] maar in de prostitutie moest gaan werken en/of
- die [slachtoffer] belet heeft telefonisch contact op te nemen met haar ouders."
3.3. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 augustus 2001 te Helmond en te Hasselt (België), een ander, genaamd [slachtoffer], door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling hieruit bestaande dat verdachte:
- voor die [slachtoffer] een busticket voor een reis naar Nederland heeft betaald en
- die [slachtoffer] GHB en/of XTC heeft gegeven, en (daarna) naaktfoto's van die [slachtoffer] heeft gemaakt of laten maken en
- die [slachtoffer] heeft geslagen en
- het paspoort van die [slachtoffer] onder zich heeft genomen en gehouden en
- die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij het geld voor een ticket naar huis zelf moest verdienen en/of hem, verdachte, het geld moest terugbetalen dat hij, verdachte, in die [slachtoffer] had geïnvesteerd en dat die [slachtoffer] maar in de prostitutie moest gaan werken en
- die [slachtoffer] belet heeft telefonisch contact op te nemen met haar ouders."
3.4. De klacht miskent dat voor strafbaarheid van de in art. 250a, eerste lid aanhef en onder 1°, (oud) Sr bedoelde exploitatie van prostitutie niet vereist is dat daadwerkelijk enige seksuele handeling is verricht. Bepalend is dat het slachtoffer zich onder dwang of beïnvloeding daarvoor beschikbaar heeft gesteld. In de op voornoemd artikel toegesneden tenlastelegging komt aan de woorden "seksuele handelingen" dan ook voldoende feitelijke betekenis toe, zodat die tenlastelegging ook zonder nadere uitwerking van dat begrip aan de in art. 261 Sv gestelde eis voldoet. In zoverre faalt het middel.
3.5. Ook overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 september 2006.