ECLI:NL:HR:2006:AX9184

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02241/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging zonder stelselmatigheid in tenlastelegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging, mishandeling en vernieling, waarbij de tenlastelegging voor belaging geen vermelding maakte van het vereiste delictsbestanddeel 'stelselmatig' zoals opgenomen in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de vraag beoordeeld of het Hof de tenlastelegging correct had geïnterpreteerd. Het Hof had geoordeeld dat, ondanks het ontbreken van het woord 'stelselmatig', de gedragingen van de verdachte voldoende stelselmatigheid vertoonden op basis van de aard, duur en frequentie van de handelingen die in de tenlastelegging waren omschreven. De Hoge Raad oordeelde dat deze uitleg niet onverenigbaar was met de bewoordingen van de tenlastelegging en dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, omdat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak bevestigde de veroordeling van de verdachte tot 180 dagen gevangenisstraf, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

19 september 2006
Strafkamer
nr. 02241/05
SG/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 februari 2004, nummer 23/000571-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen" (gevangenis "Esserheem") te Veenhuizen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 27 juli 2001 - de verdachte ter zake van 1. primair "belaging", 2. "mishandeling" en 3. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" veroordeeld tot 180 dagen gevangenisstraf, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het onder 1 primair bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als belaging in de zin van art. 285b Sr nu in de tenlastelegging en de bewezenverklaring het delictsbestanddeel "stelselmatig" ontbreekt.
3.2. Aan de verdachte is onder 1 primair tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van maart 2000 tot en met oktober 2000 te Diemen en/of Uithoorn, in elk geval in Nederland wederrechtelijk opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen, door die [slachtoffer] meermalen op te bellen en/of te zeggen: "[Slachtoffer] je gaat eraan. Ik doe dit niet zelf, maar ik huur wel iemand in", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of de politie een (valse) tip te geven over de aanwezigheid van drugs in de woning van die [slachtoffer] en/of een fax naar het werk van die [slachtoffer] te sturen waarin staat dat die [slachtoffer] naar een klant zou moeten gaan als escort en/of (financiële) gegevens van die [slachtoffer] op te vragen bij haar accountant."
3.3. Het Hof heeft daarvan bewezenverklaard dat:
"hij in of omstreeks de periode van maart 2000 tot en met oktober 2000 te Diemen en/of Uithoorn, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] vrees aan te jagen, door die [slachtoffer] meermalen op te bellen en te zeggen: "[Slachtoffer] je gaat eraan. Ik doe dit niet zelf, maar ik huur wel iemand in", en de politie een valse tip te geven over de aanwezigheid van drugs in de woning van die [slachtoffer] en een fax naar het werk van die [slachtoffer] te sturen waarin staat dat die [slachtoffer] naar een klant zou moeten gaan als escort."
3.4. Art. 285b, eerste lid, Sr luidt:
"Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie."
3.5. Het Hof heeft de tenlastelegging kennelijk aldus verstaan dat de verdachte wordt verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan belaging als bedoeld in art. 285b Sr, en derhalve aan gedragingen met een stelselmatigheid als in die bepaling bedoeld. Gelet op de aard, de duur en de frequentie van de in de tenlastelegging nader omschreven gedragingen is die uitleg van het Hof met de bewoordingen van de tenlastelegging niet onverenigbaar zodat deze in cassatie moet worden geëerbiedigd. Het Hof heeft op de grondslag van die tenlastelegging en de daarop gebaseerde bewezenverklaring het feit terecht als belaging gekwalificeerd.
3.6. Het middel faalt dus.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 september 2006.