ECLI:NL:HR:2006:AX9176
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Aanwijzing van een ander gerecht voor vervolging en berechting in een zaak van wederrechtelijke vrijheidsberoving door een Officier van Justitie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 augustus 2006 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van de Hoofdofficier van Justitie bij het Arrondissementsparket te Amsterdam. Het verzoek was gericht op de aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging en berechting van een betrokkene, die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De betrokkene, die als Officier van Justitie te Amsterdam werkzaam was, werd beschuldigd van het plegen van deze daad op 15 november 2004. De aangifte werd gedaan door [A] op 22 november 2004. De Hoofdofficier van Justitie had eerder besloten om niet tot vervolging over te gaan, omdat er volgens hem geen grond was voor vervolging.
Nadat het hof het beklag van [A] had toegewezen, werd het Openbaar Ministerie bevolen om een verzoekschrift in te dienen op basis van artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft in deze beschikking de Rechtbank te 's-Gravenhage aangewezen als het gerecht waar de vervolging en berechting van de zaak zal plaatsvinden, indien het Openbaar Ministerie dit nodig acht. De Procureur-Generaal, Fokkens, had geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek, en de Hoge Raad heeft dit verzoek in overweging genomen en goedgekeurd.
De beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Deze uitspraak benadrukt de procedurele aspecten van de strafrechtelijke vervolging en de rol van de Hoge Raad in het aanwijzen van een gerecht in dergelijke gevallen.