ECLI:NL:HR:2006:AX9176

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01085/06 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een ander gerecht voor vervolging en berechting in een zaak van wederrechtelijke vrijheidsberoving door een Officier van Justitie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 augustus 2006 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van de Hoofdofficier van Justitie bij het Arrondissementsparket te Amsterdam. Het verzoek was gericht op de aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging en berechting van een betrokkene, die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De betrokkene, die als Officier van Justitie te Amsterdam werkzaam was, werd beschuldigd van het plegen van deze daad op 15 november 2004. De aangifte werd gedaan door [A] op 22 november 2004. De Hoofdofficier van Justitie had eerder besloten om niet tot vervolging over te gaan, omdat er volgens hem geen grond was voor vervolging.

Nadat het hof het beklag van [A] had toegewezen, werd het Openbaar Ministerie bevolen om een verzoekschrift in te dienen op basis van artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft in deze beschikking de Rechtbank te 's-Gravenhage aangewezen als het gerecht waar de vervolging en berechting van de zaak zal plaatsvinden, indien het Openbaar Ministerie dit nodig acht. De Procureur-Generaal, Fokkens, had geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek, en de Hoge Raad heeft dit verzoek in overweging genomen en goedgekeurd.

De beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Deze uitspraak benadrukt de procedurele aspecten van de strafrechtelijke vervolging en de rol van de Hoge Raad in het aanwijzen van een gerecht in dergelijke gevallen.

Uitspraak

29 augustus 2006
Strafkamer
nr. 01085/06 B
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het verzoekschrift van de Hoofdofficier van Justitie bij het Arrondissementsparket te Amsterdam van 14 april 2006 tot aanwijzing van een ander gerecht als bedoeld in art. 510, eerste lid, Sv in de zaak betreffende:
[Officier van Justitie]
1. Het verzoek
De Hoofdofficier van Justitie heeft zich tot de Hoge Raad gewend met het verzoek op de voet van art. 510 Sv een Rechtbank aan te wijzen voor de vervolging en berechting van de betrokkene.
2. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.
3. Beoordeling van het verzoek
3.1. Uit de bij het verzoekschrift overgelegde stukken blijkt dat:
a. op 22 november 2004 tegen de betrokkene namens [A] aangifte is gedaan ter zake van wederrechtelijke vrijheidsberoving, welk feit door de betrokkene zou zijn gepleegd, handelend in de uitoefening van zijn functie als Officier van Justitie te Amsterdam, op 15 november 2004 tussen 12.08 en 16.30 uur;
b. de Hoofdofficier van Justitie bij brief van 24 december 2004 aan de advocaat van [A] te kennen heeft gegeven niet tot vervolging over te gaan en geen verzoekschrift als bedoeld in art. 510 Sv in te zullen dienen, omdat [A] niet wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd is geweest en er geen grond is voor vervolging en berechting;
c. namens [A] op 10 januari 2005 beklag als bedoeld in art. 13 Sv is gedaan bij het Gerechtshof te Amsterdam;
d. het Hof het beklag op 22 februari 2006 heeft toegewezen en het Openbaar Ministerie heeft bevolen om een verzoekschrift als bedoeld in art. 510 Sv in te dienen bij de Hoge Raad.
3.2. Het verzoek is, gelet op art. 510 Sv, vatbaar voor toewijzing.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de Rechtbank te 's-Gravenhage aan als gerecht voor hetwelk, zo het Openbaar Ministerie bij die Rechtbank dit nodig oordeelt, de vervolging en berechting van de zaak zullen plaats hebben.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2006.