ECLI:NL:HR:2006:AX9137

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42301
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een niet-ontvankelijk verklaard beroep in cassatie inzake belastingaanslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek tot herziening was niet-ontvankelijk verklaard omdat de belanghebbende, ondanks herhaalde aanmaningen, het verschuldigde griffierecht niet had betaald. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 26 september 2005 gewezen op de verplichting om griffierecht te betalen binnen de gestelde termijn van vier weken, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. De belanghebbende heeft weliswaar na afloop van deze termijn verzocht om vermindering of kwijtschelding van het griffierecht, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de wet deze mogelijkheid niet biedt. De Hoge Raad oordeelde dat deze afwijzing niet in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aangezien er geen boete was opgelegd aan de belanghebbende. Dit artikel is in belastingzaken alleen van toepassing wanneer een boete is opgelegd, zoals door de wetgever is erkend in de behandeling van wetsvoorstellen. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat de belanghebbende in zijn verzoekschrift onvoldoende redenen heeft aangevoerd om aan te tonen dat hij niet in verzuim was. De Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk is, zonder dat er termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer L. Monné als voorzitter, samen met de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.

Uitspraak

Nr. 42.301
23 juni 2006
FT
gewezen op het verzoek van X te Z tot herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 3 juni 2005, nr. 41089.
1. Het arrest waarvan herziening is verzocht
Bij arrest van 3 juni 2005 heeft de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 mei 2004 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2000 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening
2.1. De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 26 september 2005, waarvan een ontvangstbevestiging is binnengekomen, gewezen op de verschuldigheid ingevolge artikel 8:88, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht van griffierecht ter zake van het verzoek tot herziening, te betalen binnen de bij artikel 8:41, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalde termijn van vier weken. Het griffierecht is niet voldaan.
2.2. Wel heeft belanghebbende, zij het na afloop van de voor de betaling van het griffierecht gestelde termijn, verzocht om
vermindering c.q. kwijtschelding van het door hem verschuldigde griffierecht. Dit verzoek is bij brief van de griffier van 17 november 2005 afgewezen op de grond dat de wet de mogelijkheid van vermindering/kwijtschelding niet kent.
Deze afwijzing is niet in strijd met het in artikel 6 EVRM besloten liggende recht op toegang tot de rechter, nu aan belanghebbende geen boete is opgelegd. Dat artikel 6 EVRM in belastingzaken uitsluitend toepasselijk is ingeval een boete is opgelegd, is door de wetgever onderkend bij de behandeling van wetsvoorstel 25 175 door de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1997/98, 25 175, nr. 25, blz. 20/21). De door belanghebbende aangewezen passage uit de latere Memorie van antwoord aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I 1997/98, 25 175, nr. 323b, blz 4/5) moet in samenhang daarmee worden gelezen, en heeft derhalve eveneens uitsluitend betrekking op boetezaken.
2.3. De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 11 januari 2006, waarvan een ontvangstbevestiging is binnengekomen, in de gelegenheid gesteld de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 31 januari 2006 aanvoert, is onvoldoende voor de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
2.4. Het verzoek tot herziening moet derhalve op grond van het bepaalde in voormeld artikel 8:41, lid 2, niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Opmerking ten overvloede naar aanleiding van het gestelde in het verzoekschrift
Op verzoek van de Griffier van de Hoge Raad heeft TPG Post in maart/april 2005 een onderzoek ingesteld naar de gang van zaken met betrekking tot de uitreiking van de door de griffier op 26 oktober 2004 verzonden griffierechtnota. TPG Post heeft de griffier bij brief van 13 april 2005 bericht dat de zending op 27 oktober 2004 aan de geadresseerde is uitgereikt. Daarbij heeft TPG Post alsnog een formulier overgelegd waarop is getekend voor ontvangst van de griffierechtnota.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.
Een afschrift van dit arrest is aangetekend verzonden op 23 juni 2006.