ECLI:NL:HR:2006:AX8845
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- W.A.M. van Schendel
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Vervallenverklaring van instantie na cassatie en verwijzing in civiele procedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerdere uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een vordering tot verval van instantie, ingediend door eiser [eiser] tegen verweerster Woningstichting Jutphaas. Eiser stelde dat er sinds het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2002 meer dan drie jaar waren verstreken zonder dat enige proceshandeling was verricht, en vroeg het hof om de instantie in hoger beroep te vervallen te verklaren. Jutphaas voerde aan dat de vordering tot verval van instantie moest worden afgewezen en dat eiser in de kosten moest worden veroordeeld.
De Hoge Raad oordeelde dat de procedure na cassatie en verwijzing niet een zelfstandige, nieuwe instantie is, maar de voortzetting van de onvoltooide instantie die voorafging aan het cassatiegeding. Dit betekent dat het oude procesrecht van toepassing blijft op de verdere behandeling van de zaak, totdat er een eindvonnis of eindarrest is uitgesproken. De Hoge Raad concludeerde dat de vordering tot verval van instantie moest worden toegewezen, omdat er sinds het arrest van 8 maart 2002 geen proceshandeling was verricht en er geen schorsingsoorzaak was die de termijn van drie jaar kon verlengen.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verklaarde de instantie in hoger beroep vervallen. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep tussen partijen gecompenseerd, en werd Jutphaas veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die op dat moment waren begroot op € 444,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.