ECLI:NL:HR:2006:AX8834
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- W.A.M. van Schendel
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Rechtsgeldigheid van pandovereenkomsten in faillissement
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de curator van de gefailleerde moedervennootschap Sanilec Investments B.V. en haar huisbankier, ABN AMRO BANK N.V. De curator heeft de bank gedagvaard met de vordering dat de pandovereenkomsten die voor het faillissement zijn gesloten, niet rechtsgeldig zijn. De curator stelt dat de pandovereenkomsten van 3 en 8 maart 1999 nietig zijn en dat de bank onterecht betalingen heeft ontvangen op basis van deze overeenkomsten. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft op 5 februari 2003 de vorderingen van de curator afgewezen, waarna de curator in hoger beroep ging. Het gerechtshof bekrachtigde op 11 januari 2005 het vonnis van de rechtbank, wat leidde tot een cassatieprocedure bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft op 22 september 2006 het beroep in cassatie verworpen. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De curator werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de bank zijn begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt de rechtsgeldigheid van pandovereenkomsten in het faillissementsrecht en de rol van de curator in het aanvechten van dergelijke overeenkomsten. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in gevallen waar de geldigheid van overeenkomsten in faillissement ter discussie staat.