ECLI:NL:HR:2006:AX8672

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02543/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van overtredingen ex Douanewet en Warenwetbesluit Visserijproducten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor overtredingen van de Douanewet en het Warenwetbesluit Visserijproducten, waarbij de feiten zich hebben voorgedaan in de periode van 1 april 1999 tot en met 16 november 2000. De Hoge Raad heeft ambtshalve vastgesteld dat de verjaringstermijn voor de tenlastegelegde feiten was verstreken, waardoor het recht tot strafvordering was vervallen. De Hoge Raad oordeelde dat de overtredingen, die onder andere betrekking hadden op het vertonen van vervalste gegevensdragers en het niet voldoen aan de voorschriften voor het binnenbrengen van visserijproducten, niet meer konden worden vervolgd. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking had op de onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging van deze feiten. De Hoge Raad volgde deze conclusie en vernietigde de bestreden uitspraak, maar verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van de verjaringstermijnen in het strafrecht en de gevolgen daarvan voor de vervolging van overtredingen.

Uitspraak

26 september 2006
Strafkamer
nr. 02543/05
AGJ/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 juni 2005, nummer 23/004237-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 9 maart 2004 - de inleidende dagvaarding partieel nietig verklaard ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair en haar onder 1 primair en het onder 3 tenlastegelegde en haar voorts ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd", 2. "medeplegen van ingevolge wettelijke bepalingen verplicht zijn tot het vertonen, overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, en valse gegevensdragers vertonen, overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen, vijfmaal gepleegd" en 4. "medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9 van de Warenwet, zesmaal gepleegd" veroordeeld ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van vier maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van € 12.500,-, subsidiair 197 dagen hechtenis, ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot vijfmaal een geldboete van elk € 1.000,-, subsidiair telkens 20 dagen hechtenis, en het heeft ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover gewezen ten aanzien van het onder 2 en 4 tenlastegelegde, behoudens de vernietiging van het vonnis van de Rechtbank, tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging van deze feiten en tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de kwalificatie van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde en tot verbetering van 's Hofs arrest in zoverre.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1.1. Aan de verdachte is - voor zover hier van belang - tenlastegelegd dat:
2. "zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 1999 tot en met 16 november 2000 (...) in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) in strijd met de in de Douanewet bestaande verplichting om bepaalde gegevensdragers te vertonen en/of over te geven en/of voor raadpleging beschikbaar te stellen toen aldaar een vervalste gegevensdrager heeft vertoond, althans doen vertonen en/of overgegeven en/of doen overgeven en/of voor raadpleging beschikbaar heeft gesteld althans beschikbaar heeft doen stellen, hebbende zij, verdachte en/of haar mededader(s) een of meer aangifte(n) ten invoer betreffende een of meer partij(en) inhoudende (voornamelijk) bewerkte vis althans vis (uit Oekraïne), te weten (onder meer):
g) aangifte ten invoer d.d. 22-11-99 (...),
h) aangifte ten invoer d.d. 10-12-99 (...),
i) aangifte ten invoer d.d. 18-04-00 (...),
k) aangifte ten invoer d.d. 05-06-00 (...),
l) aangifte ten invoer d.d. 23-10-00 (...);
overgelegd althans doen overleggen waarvan de valsheid of vervalsing hierin bestond dat op voornoemde aangifte(n) een onjuist land van oorsprong (te weten Polen) was vermeld en/of een of meer (daarbij behorende en overgelegde) valse of vervalste gezondheidscertific(a)at(en) inhoudende (...) en/of een of meer (daarbij behorende en overgelegde) valse of vervalste grenspassagecertifica(a)t(en) (Anhang B) inhoudende de vermelding in strijd met de waarheid "Polen" in de rubriek "ursprungsland" en/of een of meer valse of vervalste factu(u)r(en) waren bijgevoegd."
4. "zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 1999 tot en met 16 november 2000 (...) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen (telkens) niet heeft voldaan aan het voorschrift van artikel 2, lid 10, van het Warenwetbesluit Visserijprodukten, slakken en kikkerbillen (in samenhang met de Warenwetregeling visserijprodukten, tweekleppige weekdieren, slakken en kikkerbillen), inhoudende dat het verboden is visserijprodukten, slakken en kikkerbillen binnen Nederlands grondgebied te brengen, anders dan met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften, immers heeft zij zes, althans een of meer partij(en) inhoudende (voornamelijk) bewerkte vis, althans vis (uit Oekraïne) te weten (onder meer):
a) aangifte ten invoer d.d. 22-11-99 (...),
b) aangifte ten invoer d.d. 10-12-99 (...),
c) aangifte ten invoer d.d. 18-04-00 (...),
d) aangifte ten invoer d.d. 04-05-00 (...),
e) aangifte ten invoer d.d. 05-06-00 (...),
f) aangifte ten invoer d.d. 23-10-00 (...);
binnen het grondgebied van Nederland gebracht, terwijl deze partij(en) niet vergezeld ging(en) van (een) geldig(e) gezondheidscertifica(a)t(en) volgens het model dat opgenomen is in bijlage XIII bij de Warenwetregeling visserijprodukten, tweekleppige weekdieren, slakken en kikkerbillen."
4.1.2. Het onder 2 tenlastegelegde is strafbaar gesteld bij art. 48, eerste lid, Douanewet in verbinding met art. 47 Sr en wordt in art. 72 Algemene wet inzake rijksbelastingen, welke bepaling te dezen toepasselijk is op grond van art. 2, eerste lid, en art. 1, tweede lid, van die wet, als overtreding aangemerkt.
Het onder 4 tenlastegelegde is strafbaar gesteld bij art. 2 (oud) Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen in verbinding met art. 10 Warenwetregeling Visserijproducten, tweekleppige weekdieren, slakken en kikkerbillen alsmede art. 9 Warenwet, art. 1, onder 4o, en art. 6 Wet op de economische delicten (WED) alsmede art. 47 Sr en wordt in art. 2, vierde lid, WED als overtreding aangemerkt.
4.2. Art. 70 Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in twee jaren voor alle overtredingen."
Art. 71 Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (...)."
Art. 72 Sr luidde na de inwerkingtreding op 1 januari 2006 van de Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 595 als volgt:
"1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het feit geldende verjaringstermijn."
Art. 72 Sr luidt na de inwerkingtreding op 7 juli 2006 van de Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 310 als volgt:
"1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren en ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn."
4.3. De hiervoor genoemde Wet van 16 november 2005 bevat als bepaling van overgangsrecht dat de wetswijziging geen gevolgen heeft voor feiten die vóór haar inwerkingtreding zijn verjaard, welk geval zich hier niet voordoet. De hiervoor genoemde Wet van 5 juli 2006 bevat als bepaling van overgangsrecht dat ten aanzien van overtredingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van die Wet (7 juli 2006) zijn verjaard, het tweede lid van art. 72 Sr van toepassing blijft zoals dat luidde vóór die inwerkingtreding.
4.4. De onderhavige overtredingen zijn volgens de tenlastelegging begaan op een of meer in tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 1999 tot en met 16 november 2000. Op grond van het tweede lid van art. 72 Sr zoals dat luidde van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006, beloopt de verjaringstermijn dus ten hoogste twee maal twee jaar. Wat betreft de onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten is derhalve het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen.
5. Slotsom
Nu geen der middelen tot cassatie kan leiden terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 en 4 tenlastegelegde, behoudens wat betreft de vernietiging van het vonnis van de Rechtbank in zoverre;
Verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 2 en 4 tenlastegelegde;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 september 2006.