ECLI:NL:HR:2006:AX8621

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01604/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van sepotbeslissing in strafzaak wegens seksueel binnendringen van minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder in 2000 met een politiesepot betreffende incest geconfronteerd, maar nieuwe feiten en omstandigheden leidden tot een herziening van deze sepotbeslissing. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de nieuwe feiten, waaronder getuigenverklaringen van neven van de verdachte, een ander feit (seksueel binnendringen) en een verdergaand strafrechtelijk verwijt inhielden. Dit rechtvaardigde een nieuwe vervolging van de verdachte, ondanks de eerdere sepotbeslissing. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het Hof niet onjuist of onbegrijpelijk had geoordeeld over de herziening van de sepotbeslissing. De verdachte was veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de rechtsgeldigheid van de vervolging en de veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

12 september 2006
Strafkamer
nr. 01604/05
AG/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 maart 2005, nummer 20/003387-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 maart 2004 - de verdachte ter zake van "met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. M.J.C. Zuurbier en mr. H.H.M. van Dijk, beiden advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, een verweer heeft verworpen strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, omdat de verdachte voor hetzelfde feitencomplex reeds eerder een politiesepot had ontvangen.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 december 1991 tot en met 1 januari 1995 te [...] met [het slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1986) die toen beneden de leeftijd van twaalf jaren was, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd."
3.3. Het Hof heeft een ter terechtzitting gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat op 24 juni 2000 een politiesepot betreffende incest aan de verdachte is verzonden en de verdachte derhalve niet opnieuw voor hetzelfde feit mocht worden vervolgd; een nieuwe vervolging is in strijd met artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering en met het vertrouwensbeginsel.
Het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
a. Aangeefster [het slachtoffer] heeft in 1999 verklaard dat zij tijdens een logeerpartij door de verdachte in haar borsten en haar vagina is geknepen (p. 85).
b. Op 24 juni 2000 is aan de verdachte een politiesepot betreffende incest toegezonden. Hierin staat (onder meer) vermeld dat op grond van nieuwe feiten en omstandigheden deze beslissing kan worden herzien.
c. [Het slachtoffer] heeft in haar aangifte van 23 september 2002 verklaard dat de verdachte destijds zijn penis in haar vagina heeft gedaan (p. 65-66).
d. Deze aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (p. 133) en [getuige 2] (p. 142), welke verklaringen zijn afgelegd in januari 2003.
e. De neven van de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], hebben in 2003 eveneens verklaard dat zij als kinderen door de verdachte seksueel zijn misbruikt, welke verklaringen als steunbewijs kunnen dienen.
Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van het hof na de datum van het politiesepot sprake geweest van nieuwe feiten en omstandigheden (c, d en e), welke een ander feit (seksueel binnendringen) en verdergaand strafrechtelijk verwijt inhouden en die worden ondersteund door getuigenverklaringen afgelegd na de datum van het politiesepot. Naar het oordeel van het hof mocht het openbaar ministerie op grond hiervan alsnog een vervolging tegen de verdachte instellen. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Ten overvloede overweegt het hof dat het zogenaamde politie-sepot van 24 juni 2000 geen kennisgeving van niet verdere vervolging in de zin van artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering is, zodat voornoemd artikel niet van toepassing is. Bovendien is in 1999/2000 geen sprake geweest van vervolging van de verdachte, aangezien toen de rechter niet bij het onderzoek tegen de verdachte is betrokken."
3.4. Voor zover het middel ervan uitgaat dat het Hof heeft geoordeeld dat "seksueel binnendringen" een ander feit in de zin van art. 68 Sr is dan "incest", berust het op een verkeerde lezing van het bestreden arrest.
Het oordeel van het Hof dat de nieuwe feiten en omstandigheden een ander feit (seksueel binnendringen) en een verdergaand strafrechtelijk verwijt inhouden, moet aldus worden verstaan dat deze na de sepotbeslissing naar voren gekomen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat een herziening van de sepotbeslissing gerechtvaardigd is te achten omdat uit die feiten en omstandigheden volgt dat het feit waarvan aangifte is gedaan aanmerkelijk ernstiger was dan zich ten tijde van de sepotbeslissing liet aanzien. Gelet hierop getuigt 's Hofs oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk. Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 september 2006.