ECLI:NL:HR:2006:AX8392

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03208/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2006 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvraagster, geboren in 1977 en verblijvende in de psychiatrische inrichting 'De Grote Beek' te Eindhoven, had een veroordeling tot negen maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf ontvangen voor opzettelijk brand stichten, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe bevindingen van de getuige-deskundige F.W.J. Vos, die afweken van de bewijsvoering van het Hof. Deze getuige was zowel in hoger beroep als door de Rechter-Commissaris gehoord. Het Hof had echter al kennisgenomen van de feiten en conclusies die de getuige-deskundige naar voren had gebracht en besloot deze niet over te nemen. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrage tot herziening niet voldeed aan de vereisten van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de aangevoerde omstandigheden niet nieuw waren en niet konden leiden tot een andere uitkomst van de zaak. De Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere uitspraak van het Hof en wees de aanvraag tot herziening af. De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

30 mei 2006
Strafkamer
nr. 03208/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 november 2003, nummer 20/001886-03, ingediend door:
[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de aanvrage verblijvende in de psychiatrische inrichting "De Grote Beek" te Eindhoven.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de bewijsvoering - bevestigd een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 21 mei 2003, waarbij de aanvraagster ter zake van "opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is" is veroordeeld tot negen maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, en waarbij tevens is bevolen dat de aanvraagster ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening alsmede de aanvulling daarop zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. De aanvrage berust in hoofdzaak op van de bewijsvoering van het Hof afwijkende bevindingen en conclusies van de getuige-deskundige F.W.J. Vos over de wijze waarop de brand is ontstaan. Genoemde getuige-deskundige is ter terechtzitting in hoger beroep alsmede door de Rechter-Commissaris gehoord. Blijkens de stukken van het geding waren de feiten waarop genoemde conclusies berusten (alsmede die conclusies zelf) het Hof reeds bekend.
Het Hof heeft een en ander onder ogen gezien en is tot de slotsom gekomen dat het die conclusies niet tot de zijne maakt. Uit het voorgaande volgt dat hetgeen in de aanvrage is gesteld omtrent het ontstaan van de brand niet oplevert een of meer - niet bij het onderzoek ter terechtzitting gebleken - omstandigheden van feitelijke aard als hiervoor onder 3.1 vermeld. Hetgeen voorts zowel in de aanvrage als in de aanvullende aanvrage wordt aangevoerd houdt evenmin iets in wat kan worden aangemerkt als een omstandigheid als vorenbedoeld.
3.3. Voorzover in de aanvullende aanvrage nog een beroep wordt gedaan op art. 457, eerste lid onder 1°, Sv is deze ongegrond, aangezien daarbij wordt uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent het begrip bewezenverklaring. Het Hof heeft in de onderhavige zaak het vonnis van de Rechtbank onder meer bevestigd voor wat betreft de bewezenverklaring. Verder blijkt niet van een andere zaak waarin een bewezenverklaring is uitgesproken die onverenigbaar is met de bewezenverklaring in de zaak van aanvraagster.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 mei 2006.