ECLI:NL:HR:2006:AX8366
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een arrest inzake valsheid in geschrift en de gevolgen voor uitkeringsrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, veroordeeld voor valsheid in geschrift, had een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd gekregen. De herzieningsaanvraag was ingediend door mr. J.A.W. Enoch, advocaat te Utrecht, namens de aanvrager, die in 1965 geboren is en in Nederland woont. De aanvrager stelde dat er nieuwe bewijsmiddelen waren die niet tijdens de eerdere rechtszittingen aan de orde waren gekomen, en dat deze zouden hebben geleid tot een vrijspraak.
De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage aan de hand van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van nieuwe feiten die het ernstig vermoeden wekken dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De aanvrager had niet voldaan aan de verplichting om formulieren voor zijn uitkeringsrecht volledig en naar waarheid in te vullen, en had belangrijke informatie over zijn vermogen en detentie in Duitsland niet vermeld.
De Hoge Raad oordeelde dat de nieuwe uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waar de aanvrager naar verwees, niet voldoende was om aan te tonen dat de eerdere veroordeling onterecht was. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak benadrukt het belang van volledige en waarheidsgetrouwe informatieverstrekking in het kader van uitkeringsrecht en de voorwaarden voor herziening van strafzaken.