ECLI:NL:HR:2006:AX7341
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Verdragskwalificatie liquidatieuitkering en heffingsbevoegdheid Nederland
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, woonachtig in België, is opgelegd voor het jaar 1999. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 634.975. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verminderde de aanslag tot nihil. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat belanghebbende in 1999 een liquidatie-uitkering van A B.V. ontving ter grootte van ƒ 679.902. De vennootschap was opgericht naar Nederlands recht en werd in 1999 geliquideerd. De Hoge Raad oordeelde dat Nederland niet heffingsbevoegd is voor de liquidatie-uitkering, omdat deze volgens het belastingverdrag Nederland-België niet als dividend moet worden aangemerkt, maar als vervreemdingswinst. Dit oordeel is in lijn met eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat inkomsten uit inkoop van eigen aandelen door een in Nederland gevestigde besloten vennootschap als opbrengst van een vervreemding van aandelen moeten worden aangemerkt.
De Hoge Raad concludeert dat er onvoldoende grond is om voor een liquidatie-uitkering anders te oordelen dan voor de inkoop van aandelen. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 9 juni 2006 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.