ECLI:NL:HR:2006:AX6375

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41128
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en ambtelijk verzuim

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 juni 2004, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De belanghebbende had een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 209.859, maar later werd een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 460.727. Na bezwaar tegen deze navorderingsaanslag, werd het beroep ongegrond verklaard door het Hof, waarop belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag geen rekening had gehouden met de vrijval van de fiscale oudedagsreserve, wat een cruciaal punt was in deze zaak. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond en vernietigt de uitspraak van het Hof. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. Tevens wordt de Staat gelast om het griffierecht van € 102 aan belanghebbende te vergoeden.

De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheden rondom de invoer van gegevens in het geautomatiseerde systeem van de Inspecteur van belang zijn voor de beoordeling van de navorderingsaanslag. Het Hof had geoordeeld dat er sprake was van een ambtelijk verzuim door een intoetsfout, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel onvoldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad benadrukt dat de navordering gerechtvaardigd kan zijn, maar dat de motivering van het Hof tekortschiet. De zaak wordt dus terugverwezen voor een nieuwe beoordeling.

Uitspraak

Nr. 41.128
2 juni 2006
RW
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 juni 2004, nr. 03/03966, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 209.859.
Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 460.727, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft in 2000 zijn onderneming gestaakt en is opgehouden winst uit onderneming te genieten. Hij heeft een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor dat jaar ingediend naar een belastbaar inkomen van ƒ 460.727. Daarin is een vrijval van de fiscale oudedagsreserve opgenomen. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur geen rekening gehouden met de vrijval van de fiscale oudedagsreserve. Vervolgens heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of aan de voorwaarden voor navordering is voldaan.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat bij de invoering van de inkomensgegevens uit de aangifte in de computer een medewerker een fout heeft gemaakt door niet op het juiste moment op een knop op het toetsenbord te drukken. Naar het oordeel van het Hof is daarmee sprake van een met een intoetsfout gelijk te stellen vergissing. Volgens het Hof is niet aannemelijk dat de Inspecteur een onjuist inzicht had in de feiten of het recht, nu uit de aangifte bleek dat de onderneming in 2000 was gestaakt, het vrijvallen van een fiscale oudedagsreserve een wettelijk, in het algemeen onontkoombaar gevolg is van het ophouden winst uit onderneming te genieten en geen omstandigheden bekend zijn op grond waarvan dit laatste in casu anders zou zijn. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat uit de omstandigheid dat blijkens een brief van belanghebbende deze direct op de hoogte was van de te lage vaststelling van de aanslag volgt dat sprake is geweest van een als zodanig kenbare vergissing. Volgens het Hof is de navordering derhalve gerechtvaardigd.
3.4.1. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 25 februari 2005, nr. 40456, BNB 2005/173, maken handelingen waarbij gegevens uit de aangifte in het geautomatiseerde systeem worden ingevoerd, deel uit van het proces dat tot vaststelling van de aanslag leidt. Ook bij deze handelingen gemaakte fouten zijn van belang bij de beoordeling of de aanslag onjuist is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten of het recht.
3.4.2. De omstandigheden dat uit de aangifte bleek dat de onderneming in 2000 was gestaakt en dat het vrijvallen van een fiscale oudedagsreserve een wettelijk, in het algemeen onontkoombaar gevolg is van het ophouden met genieten van winst uit onderneming, wettigen niet de gevolgtrekking dat de aanslag anders is vastgesteld dan de Inspecteur, of de namens hem handelende ambtenaar, wilde op het moment van de verwerking van de aangifte. 's Hofs oordeel dat sprake is van een met een intoetsfout vergelijkbare vergissing, is derhalve onvoldoende gemotiveerd. De klachten treffen in zoverre doel. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 102.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2006.