ECLI:NL:HR:2006:AX6247

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/095HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor vermogensschade door onrechtmatige overheidsdaad in reconstructieplan

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een tuinder en Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) over de aansprakelijkheid voor vermogensschade die de tuinder heeft geleden bij de uitvoering van een door de centrale landinrichtingscommissie vastgesteld reconstructieplan. De tuinder, eiser tot cassatie, heeft BBL, de Staat der Nederlanden en de Gemeente Westland gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Hij vorderde onder andere een verklaring voor recht dat BBL c.s. onrechtmatig hebben gehandeld en een schadevergoeding voor de geleden schade.

De rechtbank heeft de vorderingen van de tuinder afgewezen, zowel in conventie als in reconventie, en hem in de proceskosten veroordeeld. De tuinder heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof, dat de vorderingen opnieuw heeft afgewezen en het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Hierop heeft de tuinder cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de tuinder in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op een totaal van € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van BBL en de Staat.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 16 juni 2006.

Uitspraak

16 juni 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/095HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ten deze de Dienst Landelijk Gebied),
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen,
e n
3. DE GEMEENTE WESTLAND,
gevestigd te Monster,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 28 januari 2000 in versneld regime verweerster in cassatie sub 1 - verder te noemen: BBL - en bij exploot van 22 augustus 2000 verweerders in cassatie sub 2 en 3 - verder te noemen: de Staat en de Gemeente - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Na wijziging van eis bij conclusie van repliek heeft [eiser] gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat BBL, de Staat en de Gemeente (verder te noemen: BBL c.s.) gezamenlijk en/of ieder voor zich, onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] en tekort zijn geschoten;
2. BBL c.s. te veroordelen tot vergoeding van de schade die [eiser] lijdt door de onrechtmatige daad en de toerekenbare tekortkoming onder meer:
a. door aan hem te leveren dan wel te bewerkstelligen dat aan hem wordt geleverd uit hoofde van artikel 6:103 BW op zoveel mogelijk gelijke voorwaarden zoals genoemd in de ten overstaan van notaris [de notaris] op 10 augustus 1999 verleden akte van levering tussen [betrokkene 1] en BBL de percelen tuinbouwgrond en daarop staande woning daarop plaatselijk gemerkt 15a glas opstanden en installaties gelegen bij [a-straat] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Monster sectie [A] nr. [001], [002] en [003], respectievelijk groot 75 ha en 45 ca, 48 are en 36 ca en 7 are en 30 ca;
behoudens het gedeelte waarop de aan te leggen ontsluitingsweg is geprojecteerd dan wel tot de verplichting om mee te werken aan de levering van de grond ten behoeve van deze weg aan de hiervoor nader door de BBL nader kenbaar te maken toekomstige eigenaar voor zover van overheidswege hiertoe op dit moment nog plannen zouden bestaan en verminderd met grond welke reeds eerder weliswaar onder protest van eiser door BBL na opheffing van het beslag aan [betrokkene 2] is verkocht;
dit alles tegen betaling van door eiser van een bedrag van ƒ 850.000,--, verminderd met het bedrag van de waarde van het deel van het onroerend goed dat bestemd is voor de aan te sluiten ontsluitingsweg alsmede het gedeelte dat werd verkocht aan [betrokkene 2] een en ander dient retrospectief te worden vastgesteld met in achtneming van de koopprijs van ƒ 61.880,-- zijnde de koopprijs van [betrokkene 2];
te bepalen dat wanneer BBL c.s. geen gehoor geven aan de inhoud van het vonnis te bepalen dat ex artikel 3:300 juncto 3:301 BW dit vonnis in de plaats zal treden van de betreffende op te maken notariële (leverings)akte opdat inschrijving in de betreffende registers hiervoor kan plaatsvinden.
b. BBL c.s. te veroordelen tot betaling van de overige schade door [eiser], te vorderen in afzonderlijke schadestaatprocedure en wel derhalve op te maken bij staat en te vereffenen alvorens de wet, dan wel anderszins in goede justitie door de rechtbank te bepalen.
Op verzoek van [eiser] heeft de rechtbank bij incidenteel vonnis van 7 november 2000 voeging van beide zaken, rolnummers 00/482 en 00/2574, bevolen.
BBL c.s. hebben de vorderingen bestreden. BBL heeft in de zaak 00/482 in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het door [eiser] op 14 januari 2000 ten laste van BBL gelegde conservatoir beslag op te heffen, voorzover dat nog op de beslagen zaken rust ten tijde van het uitspreken van het vonnis, althans [eiser] te bevelen dat beslag binnen 24 uur na betekening aan hem van te deze wijzen vonnis op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 25.000,-- per dag of een gedeelte daarvan dat hij nalaat aan het voornoemde bevel te voldoen, met veroordeling van hem in de kosten van de procedure in reconventie.
[Eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft, na een comparitie van partijen te hebben gelast en gehouden, bij vonnis van 18 september 2002 in de zaak met rolnummer 00/482 zowel in conventie als in reconventie de vorderingen afgewezen, in conventie [eiser] in de proceskosten veroordeeld en in reconventie de proceskosten gecompenseerd. In de zaak met rolnummer 00/2574 heeft de rechtbank de vordering afgewezen en [eiser] in de kosten van deze procedure veroordeeld.
Tegen het vonnis heeft [eiser] bij afzonderlijke exploten van 17 december 2002 in beide zaken hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaken zijn bij het hof ingeschreven onder rolnummers 03/152 en 03/153. [Eiser] heeft bij memorie van grieven voeging van beide zaken gevorderd en zijn eis gewijzigd en vermeerderd. Daarbij heeft hij gevorderd voormeld vonnis van de rechtbank te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, BBL c.s. te veroordelen tot betaling van een geldsom uit hoofde van schadevergoeding, bestaande uit:
a) extra kosten verwerven bedrijf [betrokkene 1], € 74.343,27, te verhogen met de wettelijke rente van 1 juli 2002 over € 29.346,87, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2001;
b) Omzetderving 1999 € 374.368,68 met de wettelijke rente van 1 januari 2000;
Omzetderving 2000 € 204.201,10 met de wettelijke rente van 1 januari 2001;
Omzetderving 2001 € 95.293,85 met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2002;
c) gederfde marge teelt € 91.890,49 met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2001
d) gederfde winst (deel) perceel sectie [A] nummer [001] over 4 jaren ten bedrage van € 18.151,20 met de wettelijke rente per jaar vanaf 1999 over € 4.537,80 per nadien verschenen jaar;
e) kosten ter zake van expertise (accountant en teelttechnisch schadeexpert) begroot op € 10.000,--,
dan wel enig ander bedrag zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren, uit hoofde van schadevergoeding en met veroordeling van hen in de kosten van beide instanties dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd.
BBL c.s. hebben in het voegingsincident geconcludeerd tot referte en de gewijzigde vorderingen bestreden.
Bij arrest van 2 december 2004 heeft het hof de zaken gevoegd en in beide zaken het vonnis waarvan beroep bekrachtigd, de in appel gewijzigde vorderingen afgewezen en [eiser] in de proceskosten van het geding in hoger beroep veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
BBL en de Staat hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Tegen de niet verschenen Gemeente is verstek verleend.
De zaak is voor de verschenen partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 7 april 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van BBL en de Staat begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, en aan de zijde van de Gemeente begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 16 juni 2006.