ECLI:NL:HR:2006:AX3087

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R06/028HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen; niet-ontvankelijkheid beroep wegens gebrek aan belang

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen, aangevraagd door de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht. De ouders van de kinderen, verzoekers tot cassatie, hebben in hoger beroep geprobeerd de beschikking van de kinderrechter te vernietigen, die de ondertoezichtstelling had verlengd. De kinderrechter had op 24 juni 2005 de ondertoezichtstelling verlengd tot 3 juni 2006. De ouders hebben vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het gerechtshof te Amsterdam, dat hun verzoek tot vernietiging had afgewezen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de termijn van de ondertoezichtstelling inmiddels was verstreken op het moment van de uitspraak. Hierdoor hebben de ouders geen belang meer bij hun beroep, wat leidt tot de conclusie dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieverzoek. De Hoge Raad heeft de ouders dan ook niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep, omdat de maatregel waar zij tegen in beroep gingen niet meer van toepassing was. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 30 juni 2006.

Uitspraak

30 juni 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/028HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoekster 1] en
2. [Verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG UTRECHT c.q. STICHTING LEGER DES HEILS WELZIJNS- EN GEZONDHEIDSZORG, werkeenheid Jeugdzorg en Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. W.B. Teunis.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 29 april 2005 ter griffie van de rechtbank te Utrecht ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: het LJ&R - zich gewend tot de kinderrechter aldaar en verzocht de, bij beschikking van de kinderrechter van 3 juni 2003 uitgesproken en bij beschikking van 3 juni 2004 verlengde, ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen [de kinderen] (hierna: de kinderen) van verzoekers tot cassatie (hierna: de ouders), te weten:
1. [kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
2. [kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
3. [kind 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
4. [kind 4], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
te verlengen voor de duur van één jaar met ingang van 3 juni 2005.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 24 juni 2005 heeft de kinderrechter de termijn waarvoor de kinderen onder toezicht zijn gesteld, verlengd met ingang van 25 juni 2005 tot 3 juni 2006 en is de uitvoering van deze maatregel opgedragen aan het LJ&R.
In het door de ouders ingesteld hoger beroep heeft het gerechtshof te Amsterdam hun verzoek tot vernietiging van de beschikking van de kinderrechter en - naar het hof heeft begrepen - tot afwijzing van het inleidende verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, bij beschikking van 5 januari 2006 afgewezen en de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het LJ&R heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De duur van de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen is door de rechtbank bij haar door de bestreden beschikking bekrachtigde beschikking bepaald op één jaar met ingang van 25 juni 2005 en eindigende op 3 juni 2006, zodat de termijn waarvoor die maatregel gold inmiddels is verstreken. Om deze reden hebben de ouders geen belang bij hun beroep, zodat zij daarin niet kunnen worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 juni 2006.