ECLI:NL:HR:2006:AX2032
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Handelingen na (gedeeltelijke) inbeslagneming van drugs met betrekking tot cocaïne
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 5 kilogram cocaïne, die vanuit Aruba naar Amsterdam was verzonden. De tenlastelegging omvatte de handeling van het laten openmaken van het pakket, wat door het hof niet werd opgevat als een handeling in de zin van de Opiumwet, maar als een feitelijkheid die de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer ondersteunde. De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van de tenlastelegging door het hof niet in strijd was met de bewoordingen ervan en dat deze in cassatie geëerbiedigd moest worden.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar 26 maanden. De zaak betrof een gecontroleerde aflevering van een postpakket, waarin cocaïne was verborgen. De verdachte had het pakket laten openmaken door een medeverdachte, wat leidde tot de aanhouding van beiden. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. De bewezenverklaring steunde op verschillende proces-verbaal en getuigenverklaringen, die de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne bevestigden.