ECLI:NL:HR:2006:AW6182

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 september 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/355HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ruilverkaveling en geschil over vergoeding bij onderbedeling tussen pachter en Landinrichtingscommissie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een pachter en de Landinrichtingscommissie voor de Ruilverkaveling 'Vijfheerenlanden'. De eiser, die als pachter van percelen weiland is onderbedeeld, heeft bezwaar gemaakt tegen het niet opnemen in de lijst der geldelijke regelingen voor vergoeding wegens onderbedeling. Hij stelt dat hij meer dan tien procent onderbedeeld is in zowel waarde als oppervlakte van zijn percelen, die een totale oppervlakte van 1.33.65 hectare beslaan. De eiser heeft daarnaast schadevergoeding gevorderd. De Landinrichtingscommissie heeft de bezwaren van de eiser bestreden en de zaak is uiteindelijk doorverwezen naar de rechter-commissaris in de rechtbank te Dordrecht. Op 21 augustus 2003 heeft de rechter-commissaris de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.

De rechtbank heeft na een tussenvonnis op 29 oktober 2003 op 27 oktober 2004 de bezwaren van de eiser ongegrond verklaard. Tegen deze vonnissen heeft de eiser beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan het arrest gehecht. De Landinrichtingscommissie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is toegelicht door de advocaten van beide partijen. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt eveneens tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De kosten zijn begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelt dat nadere motivering niet nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

1 september 2006
Eerste Kamer
Nr. C04/355HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
de procesbevoegdheid bezittende LANDINRICHTINGSCOMMISSIE VOOR DE RUILVERKAVELING "VIJFHEERENLANDEN",
gevestigd te Voorburg,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mrs. H.A. Groen en M.W. Scheltema.
1. Het geding in feitelijke instantie
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft zich met een op 23 november 2001 gedateerd bezwaarschrift gewend tot verweerster in cassatie - verder te noemen: de LC - en daarbij bezwaar gemaakt tegen het feit dat hij niet is opgenomen in de lijst der geldelijke regelingen onder aanvoering dat hij als pachter van percelen weiland bij de landinrichting zowel in waarde als in oppervlakte (1.33.65 ha) is onderbedeeld met meer dan tien procent. Voorts heeft [eiser] schadevergoeding gevorderd.
De LC heeft de bezwaren en de vordering tot schadevergoeding bestreden.
Nadat LC de bezwaren van [eiser] op 20 mei 2003 had behandeld en partijen niet tot elkaar waren gekomen, heeft zij de zaak verwezen naar de rechter-commissaris in de rechtbank te Dordrecht, die op 21 augustus 2003 de zaak heeft verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
De rechtbank heeft na een tussenvonnis van 29 oktober 2003 bij eindvonnis van 27 oktober 2004 de bezwaren van [eiser] ongegrond verklaard.
Beide vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
LC heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 12 mei 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van LC begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 1 september 2006.