ECLI:NL:HR:2006:AW4589

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00310/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake poging tot verkrachting

In deze zaak gaat het om een herziening van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de aanvrager, veroordeeld voor poging tot verkrachting, een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd kreeg. De herzieningsaanvraag is ingediend naar aanleiding van een arrest van het Gerechtshof van 20 december 2001, dat het vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 20 maart 2001 vernietigde. De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name artikel 457 en 459 Sv, die de voorwaarden voor herziening uiteenzetten.

De Hoge Raad stelt vast dat de aanvrage tot herziening niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in de wet. De aanvrager heeft geen nieuwe bewijsmiddelen aangedragen die niet eerder bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze bewijzen eerder waren gepresenteerd, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage niet-ontvankelijk is, omdat deze niet steunt op de in de wet genoemde omstandigheden.

De uitspraak van de Hoge Raad, gewezen op 18 april 2006, bevestigt de eerdere veroordeling van de aanvrager en wijst de herzieningsaanvraag af. Dit arrest is uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

18 april 2006
Strafkamer
nr. 00310/06 H
AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 december 2001, nummer 23/000977-01, ingediend door
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 20 maart 2001, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de aanvrager ter zake van 1 primair "poging tot verkrachting" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 18 april 2006.