ECLI:NL:HR:2006:AW4589
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake poging tot verkrachting
In deze zaak gaat het om een herziening van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de aanvrager, veroordeeld voor poging tot verkrachting, een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd kreeg. De herzieningsaanvraag is ingediend naar aanleiding van een arrest van het Gerechtshof van 20 december 2001, dat het vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 20 maart 2001 vernietigde. De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name artikel 457 en 459 Sv, die de voorwaarden voor herziening uiteenzetten.
De Hoge Raad stelt vast dat de aanvrage tot herziening niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in de wet. De aanvrager heeft geen nieuwe bewijsmiddelen aangedragen die niet eerder bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze bewijzen eerder waren gepresenteerd, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage niet-ontvankelijk is, omdat deze niet steunt op de in de wet genoemde omstandigheden.
De uitspraak van de Hoge Raad, gewezen op 18 april 2006, bevestigt de eerdere veroordeling van de aanvrager en wijst de herzieningsaanvraag af. Dit arrest is uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.