ECLI:NL:HR:2006:AW4395
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Verstrekking van het hoger beroep en de taal van de verdachte in het strafproces
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964 en wonende te [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld voor 'medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht' en 'handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie'. Het Hof had de verdachte een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd, met onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen wapens. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. A.E.M. Röttgering, een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal, Wortel, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het middel van de verdachte verworpen. De klacht dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de verdachte, werd niet ondersteund door het recht, met name niet door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat betekening aan de verdachte van het hoger beroep niet in het Nederlands mag geschieden, geen steun vindt in de wet. De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor cassatie en dat de bestreden uitspraak niet vernietigd hoefde te worden. Het beroep werd verworpen, en de uitspraak van het Hof bleef in stand.