ECLI:NL:HR:2006:AW4395

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02412/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. de Hullu
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van het hoger beroep en de taal van de verdachte in het strafproces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964 en wonende te [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld voor 'medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht' en 'handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie'. Het Hof had de verdachte een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd, met onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen wapens. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. A.E.M. Röttgering, een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal, Wortel, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het middel van de verdachte verworpen. De klacht dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de verdachte, werd niet ondersteund door het recht, met name niet door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat betekening aan de verdachte van het hoger beroep niet in het Nederlands mag geschieden, geen steun vindt in de wet. De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor cassatie en dat de bestreden uitspraak niet vernietigd hoefde te worden. Het beroep werd verworpen, en de uitspraak van het Hof bleef in stand.

Uitspraak

12 september 2006
Strafkamer
nr. 02412/05
EC/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 maart 2004, nummer 23/001126-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 28 maart 2002 - het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ten aanzien van feit 2 - en voorts de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" en 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de verdachte.
3.2. Voor zover het middel berust op de opvatting dat de betekening aan de verdachte van het hoger beroep van de officier van justitie, zoals bedoeld in art. 409, tweede lid, Sv niet in het Nederlands mag geschieden indien aannemelijk is dat de verdachte deze taal niet begrijpt en dat in een dergelijk geval in appel geen verstek mag worden verleend tegen de afwezige verdachte, faalt het omdat deze opvatting geen steun vindt in het recht, in het bijzonder niet in art. 6 EVRM.
3.3. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 12 september 2006, LJN AW2522).
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 september 2006.