ECLI:NL:HR:2006:AW3558
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Inbeslagneming van stukken uit een advocatendossier en het verschoningsrecht van de advocaat
In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een advocatenkantoor tegen de inbeslagneming van stukken uit een bij hen berustend dossier. De inbeslagneming vond plaats in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek tegen twee advocaten van het kantoor, die verdacht werden van het schenden van de geheimhoudingsplicht en oplichting. De advocaten zouden betrokken zijn bij een informatiebureau dat vertrouwelijke gegevens over cliënten zou hebben verstrekt. De Rechtbank te 's-Gravenhage had eerder de inbeslagneming gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de inbeslaggenomen stukken niet onder het verschoningsrecht van de advocaten vallen.
De Hoge Raad stelt dat de rechtbank had moeten overwegen of er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over het standpunt van de klager dat de inbeslaggenomen stukken geen voorwerp uitmaken van het strafbare feit. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en verwijst de zaak terug naar de Rechtbank te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van het verschoningsrecht van advocaten en de noodzaak voor de rechtbank om dit recht te respecteren, tenzij er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die het belang van de waarheidsvinding prevaleren boven het verschoningsrecht.
De uitspraak is gedaan door de Hoge Raad op 17 oktober 2006, waarbij de vice-president en vier raadsheren aanwezig waren. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van het verschoningsrecht van advocaten en de voorwaarden voor inbeslagneming van stukken uit advocatendossiers verduidelijkt.