ECLI:NL:HR:2006:AW2473
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de betrouwbaarheid van bekennende verklaringen in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, was veroordeeld voor poging tot afpersing en had beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van de verdachte, mr. H.K. ter Brake, stelde dat de bekennende verklaringen van de verdachte niet als bewijs mochten worden gebruikt, omdat deze volgens een rapport van Prof. Dr. P.J. van Koppen gewantrouwd moesten worden. Dit rapport was overgelegd tijdens de terechtzitting in hoger beroep, maar het Hof had in zijn arrest niet expliciet gereageerd op dit verweer.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd om de redenen op te geven voor de afwijking van het standpunt van de verdachte. Echter, de Hoge Raad concludeerde dat de stelling van de verdachte dat het verweer was gevoerd, feitelijke grondslag miste. Er was geen bewijs dat het verweer over de betrouwbaarheid van de bekennende verklaringen daadwerkelijk was aangevoerd tijdens de terechtzitting in hoger beroep.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat er geen grond was voor cassatie en ook geen reden om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De uitspraak van het Hof bleef daarmee in stand, en de verdachte bleef veroordeeld tot 136 dagen jeugddetentie, waarvan negentig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.