ECLI:NL:HR:2006:AW2473

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01748/05 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de betrouwbaarheid van bekennende verklaringen in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, was veroordeeld voor poging tot afpersing en had beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van de verdachte, mr. H.K. ter Brake, stelde dat de bekennende verklaringen van de verdachte niet als bewijs mochten worden gebruikt, omdat deze volgens een rapport van Prof. Dr. P.J. van Koppen gewantrouwd moesten worden. Dit rapport was overgelegd tijdens de terechtzitting in hoger beroep, maar het Hof had in zijn arrest niet expliciet gereageerd op dit verweer.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd om de redenen op te geven voor de afwijking van het standpunt van de verdachte. Echter, de Hoge Raad concludeerde dat de stelling van de verdachte dat het verweer was gevoerd, feitelijke grondslag miste. Er was geen bewijs dat het verweer over de betrouwbaarheid van de bekennende verklaringen daadwerkelijk was aangevoerd tijdens de terechtzitting in hoger beroep.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat er geen grond was voor cassatie en ook geen reden om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De uitspraak van het Hof bleef daarmee in stand, en de verdachte bleef veroordeeld tot 136 dagen jeugddetentie, waarvan negentig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

27 juni 2006
Strafkamer
nr. 01748/05 J
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 maart 2005, nummer 23/003055-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 16 april 2004 - de verdachte ter zake van "poging tot afpersing" veroordeeld tot 136 dagen jeugddetentie, waarvan negentig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof - in strijd met de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv - heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van een ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk namens de verdachte onderbouwd standpunt. Het Hof heeft, aldus het middel, ten onrechte niet gereageerd op een door een deskundigenrapport onderbouwd standpunt van de verdachte.
3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 november 2004 houdt, voorzover hier van belang, in:
"De raadsman deelt mede dat hij in geval van aanhouding het dossier zal toesturen aan dhr. Van Koppen teneinde door deze een rapport op te laten maken omtrent de betrouwbaarheid van de bovenbedoelde door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen."
3.2.2. Blijkens genoemd proces-verbaal is de behandeling op die terechtzitting voor onbepaalde tijd aangehouden voor het doen oproepen van getuigen. De nadere behandeling vond plaats op 24 februari 2005.
3.2.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een rapport inzake "De strafzaak tegen [verdachte]" dat is opgemaakt door Prof. Dr. P.J. van Koppen, verbonden aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving. Het rapport wordt begeleid door een aan de Voorzitter van de strafkamer van het Hof gerichte brief van 9 februari 2005 van de raadsman die, voorzover hier van belang, inhoudt:
"Inzake [verdachte]/OM, parketnr. 23.003055.04, waarvan de nadere behandeling ter terechtzitting van het hof is vastgesteld op 24 februari 2005 te 11.30 uur, zend ik u bijgaand in copie een rapport dd 28 januari 2005 met bijlage van Prof. Dr. P.J. van Koppen, naar de inhoud waarvan ik u kortheidshalve wel moge verwijzen.
Ik verzoek u vriendelijk dit rapport als processtuk in het dossier te voegen. De Advocaat-Generaal heb ik heden eveneens een copie van dit rapport met bijlage gezonden."
3.2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2005 houdt, voorzover hier van belang, in:
"De raadsman van de verdachte legt over een rapport van 28 januari 2005 met bijlagen, opgemaakt door Prof. dr. P.J. van Koppen. Dit rapport bevindt zich bij de stukken.
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest."
3.2.5. Het verkorte arrest houdt te dien aanzien in:
"Ter terechtzitting gevoerd verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de bekennende verklaringen van de verdachte, afgelegd bij de politie op 19 en 20 mei 2003 zijn afgelegd nadat door de verbalisanten een ontoelaatbare druk op de verdachte was uitgeoefend.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt:
Voorzover de raadsman heeft bedoeld dat het voorgaande tot bewijsuitsluiting van de desbetreffende verklaringen dient te leiden, overweegt het hof het volgende. Uit de verklaringen van de verbalisanten Koedooder van Van Houtert ter terechtzitting van het hof afgelegd, blijkt weliswaar dat door één van hen met stemverheffing tegen verdachte is gesproken, doch ook dat dit niet was gericht op het verkrijgen van een bekennende verklaring maar om verdachte, die fysiek en verbaal zeer onrustig was, tot rust te brengen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen ontoelaatbare druk op verdachte is uitgeoefend en dat er niet disproportioneel is gehandeld.
Het verweer wordt mitsdien verworpen."
3.3. Het middel berust op de stelling dat ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2005, naast het hiervoor onder 3.2.5 weergegeven verweer, tevens ten verwere is aangevoerd "dat de bekennende verklaringen van de verdachte niet mogen meewerken tot het bewijs (...) omdat deze volgens het op die terechtzitting overgelegde rapport van 28 januari 2005 van Prof. Dr. P.J.van Koppen gewantrouwd moeten worden". Die stelling mist feitelijke grondslag nu noch uit het proces-verbaal van die terechtzitting - alwaar geen pleitnota is overgelegd - noch uit het bestreden arrest blijkt dat dat verweer is gevoerd.
3.4. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 juni 2006.
Mr. Corstens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.