ECLI:NL:HR:2006:AW2455

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01582/05 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van overtredingen van de Arbeidstijdenwet en de gevolgen van wetswijzigingen voor strafvordering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, een rechtspersoon, was in hoger beroep veroordeeld voor 31 overtredingen van de Arbeidstijdenwet, specifiek voor het niet naleven van rij- en rusttijden. De tenlastelegging betrof overtredingen die plaatsvonden in de periode van 11 maart tot en met 19 april 2002. De Hoge Raad heeft ambtshalve de verjaring van de strafvordering beoordeeld, waarbij het van belang was dat de feiten vóór de inwerkingtreding van de Wet van 16 november 2005 waren gepleegd. De Hoge Raad oordeelde dat de aanpassing van artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht geen gevolgen heeft voor feiten die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn verjaard. Dit leidde tot de conclusie dat de verjaringstermijn, zoals die thans luidt, maximaal twee maal twee jaar bedraagt. Aangezien de verjaringstermijn was verstreken, verklaarde de Hoge Raad het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen. De bestreden uitspraak werd vernietigd, behoudens voor zover het vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Utrecht was vernietigd. De Officier van Justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de bewezenverklaarde overtredingen.

Uitspraak

20 juni 2006
Strafkamer
nr. 01582/05 E
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, Economische Kamer, van 10 januari 2005, nummer 21/004527-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 29 april 2004 - de verdachte ter zake van 1. "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon, 29 maal gepleegd" en 2. "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon, twee maal gepleegd" veroordeeld tot 31 geldboetes van in totaal € 25.080,-.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.Q. Vallenduuk, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft primair geconcludeerd dat in het geval de Hoge Raad na 19 april 2006 uitspraak doet, de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Rechtbank is vernietigd en tevens dat de Hoge Raad het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van de bewezenverklaarde overtredingen. Subsidiair strekt de conclusie ertoe dat het cassatieberoep wordt verworpen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Bij inleidende dagvaarding zijn aan de verdachte in haar hoedanigheid van werkgever 31 overtredingen van een voorschrift gesteld bij of krachtens art. 5:12 van de Arbeidstijdenwet tenlastegelegd. Bedoelde voorschriften zijn neergelegd in het Arbeidstijdenbesluit vervoer en betreffen de rij- en rusttijden die een bestuurder in acht dient te nemen. De tenlastegelegde periodes betreffen respectievelijk de periode van 11 maart tot en met 18 april 2002 en van 28 maart tot en met 19 april 2002.
De tenlastegelegde feiten worden in art. 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten aangemerkt als overtredingen.
3.2. Art. 70 Sr luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in twee jaren voor alle overtredingen."
Art. 71 Sr luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (...)."
Art. 72 Sr luidt na de inwerkingtreding op 1 januari 2006 van de Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 595 als volgt:
"1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het feit geldende verjaringstermijn."
3.3. De hiervoor onder 3.2 genoemde Wet van 16 november 2005 bevat als bepaling van overgangsrecht art. III, waarin is bepaald dat de wetswijziging geen gevolgen heeft voor feiten die vóór haar inwerkingtreding zijn verjaard, welk geval zich hier niet voordoet. Daaruit volgt dat de verjaringstermijn op grond van art. 72 Sr, zoals dat thans luidt, in het onderhavige geval ten hoogste twee maal twee jaar beloopt.
3.4. Het recht tot strafvordering is derhalve wegens verjaring vervallen.
4. Slotsom
Uit het voorgaande vloeit voort dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, behalve voorzover daarbij het vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Utrecht is vernietigd, het middel geen bespreking behoeft, en de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Utrecht is vernietigd;
Verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 juni 2006.
Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.