ECLI:NL:HR:2006:AW2455
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Verjaring van overtredingen van de Arbeidstijdenwet en de gevolgen van wetswijzigingen voor strafvordering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, een rechtspersoon, was in hoger beroep veroordeeld voor 31 overtredingen van de Arbeidstijdenwet, specifiek voor het niet naleven van rij- en rusttijden. De tenlastelegging betrof overtredingen die plaatsvonden in de periode van 11 maart tot en met 19 april 2002. De Hoge Raad heeft ambtshalve de verjaring van de strafvordering beoordeeld, waarbij het van belang was dat de feiten vóór de inwerkingtreding van de Wet van 16 november 2005 waren gepleegd. De Hoge Raad oordeelde dat de aanpassing van artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht geen gevolgen heeft voor feiten die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn verjaard. Dit leidde tot de conclusie dat de verjaringstermijn, zoals die thans luidt, maximaal twee maal twee jaar bedraagt. Aangezien de verjaringstermijn was verstreken, verklaarde de Hoge Raad het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen. De bestreden uitspraak werd vernietigd, behoudens voor zover het vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Utrecht was vernietigd. De Officier van Justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de bewezenverklaarde overtredingen.