ECLI:NL:HR:2006:AW2336

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41509
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over termijnoverschrijding bij bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 september 2004, betreffende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Purmerend. De naheffingsaanslag, opgelegd op 23 november 2002, bedroeg € 42, waarvan € 1 aan belasting en € 41 aan kosten. Het hoofd van de afdeling belastingen en verzekeringen van de gemeente verklaarde het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag niet-ontvankelijk. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk was, ondanks dat het Hof had vastgesteld dat belanghebbende niet tijdig een bezwaarschrift had ingediend. De Hoge Raad benadrukte dat de niet-ontvankelijkverklaring alleen juist zou zijn als er geen sprake was van een situatie waarin de termijnoverschrijding verschoonbaar was, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest. Tevens is bepaald dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht van € 102 vergoedt. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of er een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof moet worden toegekend.

Uitspraak

Nr. 41.509
21 april 2006
MvA
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 september 2004, nr. 03/02414, betreffende na te melden aanslag in de parkeerbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 23 november 2002 te Purmerend een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Purmerend opgelegd ten bedrage van € 42, bestaande uit € 1 aan belasting en € 41 aan kosten ter zake van het opleggen van die aanslag.
Het hoofd van de afdeling belastingen en verzekeringen van de gemeente Purmerend heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft, na te hebben vastgesteld - in cassatie niet bestreden - dat belanghebbende niet tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend, geoordeeld dat belanghebbende daarom terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Dat oordeel zou echter alleen juist zijn, indien zich ten aanzien van het na afloop van de termijn ingediende bezwaarschrift niet een geval heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, te weten een geval waarin niet-ontvankelijkverklaring op grond van de termijnoverschrijding achterwege blijft omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2. Uit 's Hofs uitspraak blijkt niet ondubbelzinnig dat het acht geslagen heeft op die bepaling. Indien het dat heeft verzuimd, berust zijn bovenvermeld oordeel op een onjuiste rechtsopvatting.
3.3. Indien het Hof met zijn overweging "Dat wordt niet anders in het door belanghebbende gestelde geval dat hij de hem op zaterdag 23 november 2002 uitgereikte naheffingsaanslag op de daarop volgende dinsdag heeft achtergelaten bij het bureau parkeerbeheer," heeft bedoeld dat die stelling, indien juist, niet de slotsom wettigt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is dat oordeel zonder motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Weliswaar zou de enkele omstandigheid dat belanghebbende het op of aan zijn auto aangebrachte aanslagbiljet heeft achtergelaten bij Parkeerbeheer, op zichzelf de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken, maar dat zou anders zijn indien juist is - hetgeen belanghebbende in zijn beroepschrift voor het Hof heeft gesteld, maar welke stelling door het Hof niet is behandeld - dat hij voor de betrokken ambtenaar dat aanslagbiljet moest achterlaten bij Parkeerbeheer. Van hem kon dan redelijkerwijs niet meer worden gevergd dat hij naar aanleiding van dat aanslagbiljet bezwaar maakte tegen de aanslag. Dit werd niet anders door de omstandigheid dat hem later op dezelfde dag als waarop hij het aanslagbiljet had achtergelaten bij Parkeerbeheer in een telefoongesprek is meegedeeld dat hij "het verhaal op schrift moest stellen".
3.4. 's Hofs uitspraak is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De daarop gerichte in het beroepschrift in cassatie besloten liggende klachten slagen. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 102.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2006.