ECLI:NL:HR:2006:AW2106

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/116HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in erfrechtelijke boedelbeschrijving

In deze zaak gaat het om een geschil tussen gezamenlijke erfgenamen over een verzocht bevel tot boedelbeschrijving van de nalatenschappen van hun ouders. De verzoekers tot cassatie, die in hoger beroep waren gegaan tegen een beschikking van de kantonrechter, hebben hun verzoek tot cassatie ingediend na een eerdere afwijzing door het gerechtshof te Amsterdam. De kantonrechter had op 16 december 2004 het verzoek tot boedelbeschrijving toegewezen, maar het hof heeft dit verzoek op 2 juni 2005 verworpen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. De verzoekers hebben vervolgens cassatie ingesteld, waarbij zij de verweerders in cassatie als zodanig hebben aangemerkt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep tegen de eerste verweerster, omdat het beroep zich niet richtte tegen een beschikking die tussen hen en haar was gegeven. De Hoge Raad heeft ook de klachten in de middelen afgewezen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers in hun cassatieberoep tegen de eerste verweerster en tot verwerping van het beroep tegen de andere verweerders. De Hoge Raad heeft de verzoekers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, waarbij de kosten aan de zijde van de verweerder onder 1 op nihil zijn begroot en aan de zijde van de verweerders onder 2 en 3 op € 289,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.

Uitspraak

30 juni 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/116HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen,
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 16 juli 2004 gedateerd verzoekschrift hebben verweerders in cassatie onder 2 en 3 zich gewend tot de rechtbank, sector kanton, te Utrecht en de kantonrechter verzocht:
I het bevel te geven tot beschrijving van de boedel van erflaters wijlen [betrokkene 1], laatstelijk wonende te [woonplaats], Zwitserland, overleden te Nieuwegein, en [betrokkene 2], eveneens laatstelijk wonende te [woonplaats], Zwitserland, en overleden te Nieuwersluis, gemeente Loenen aan de Vecht, met aanwijzing van een notaris die de boedelbeschrijving met inachtneming van de wensen van verweerders in cassatie sub 2 en 3 zal uitvoeren, en
II te bepalen dat de kosten die verband houden met de indiening van dit verzoek alsmede de kosten van de boedelbeschrijving ten laste van de nalatenschap komen.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 16 december 2004 het verzoek toegewezen.
Tegen deze beschikking hebben verzoekers tot cassatie en verweerster in cassatie onder 1 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 2 juni 2005 heeft het hof het verzoek verworpen, de bestreden beschikking bekrachtigd, en appellanten in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben verzoekers tot cassatie beroep in cassatie ingesteld, waarbij zij verweerders in cassatie als zodanig hebben aangemerkt. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweerster in cassatie onder 1 is in cassatie niet verschenen; verweerders in cassatie onder 2 en 3 hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers in hun cassatieberoep tegen de eerste verweerster en voor het overige tot verwerping van het beroep.
De advocaat van verzoekers tot cassatie heeft bij brief van 28 april 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Blijkens het verzoekschrift tot cassatie richt het beroep zich, behalve tegen de verweerders in hoger beroep - de verweerders in cassatie onder 2 en 3 - ook tegen [verweerster 1], die in de procedure voor het hof, naast verzoekers tot cassatie, als appellante was betrokken. Verzoekers tot cassatie zijn in het tegen haar gerichte beroep niet-ontvankelijk. De beschikking van het hof is immers niet tussen verzoekers tot cassatie en haar gegeven (vgl. HR 9 augustus 2002, C00/281, NJ 2002, 472).
4. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun beroep tegen verweerster onder 1;
verwerpt het beroep tegen de verweerders onder 2 en 3;
veroordeelt verzoekers in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van verweerder onder 1 begroot op nihil en aan de zijde van de verweerders onder 2 en 3 begroot op € 289,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 juni 2006.