ECLI:NL:HR:2006:AW2106
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid in erfrechtelijke boedelbeschrijving
In deze zaak gaat het om een geschil tussen gezamenlijke erfgenamen over een verzocht bevel tot boedelbeschrijving van de nalatenschappen van hun ouders. De verzoekers tot cassatie, die in hoger beroep waren gegaan tegen een beschikking van de kantonrechter, hebben hun verzoek tot cassatie ingediend na een eerdere afwijzing door het gerechtshof te Amsterdam. De kantonrechter had op 16 december 2004 het verzoek tot boedelbeschrijving toegewezen, maar het hof heeft dit verzoek op 2 juni 2005 verworpen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. De verzoekers hebben vervolgens cassatie ingesteld, waarbij zij de verweerders in cassatie als zodanig hebben aangemerkt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep tegen de eerste verweerster, omdat het beroep zich niet richtte tegen een beschikking die tussen hen en haar was gegeven. De Hoge Raad heeft ook de klachten in de middelen afgewezen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers in hun cassatieberoep tegen de eerste verweerster en tot verwerping van het beroep tegen de andere verweerders. De Hoge Raad heeft de verzoekers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, waarbij de kosten aan de zijde van de verweerder onder 1 op nihil zijn begroot en aan de zijde van de verweerders onder 2 en 3 op € 289,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.