ECLI:NL:HR:2006:AW2061

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00061/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake verzekeringsplicht motorrijtuigen

In deze zaak gaat het om een herzieningsaanvraag van een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarbij de aanvrager was veroordeeld voor het niet hebben van een verzekering voor zijn motorrijtuig, zoals vereist onder de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). De aanvrager stelde dat hij de auto op het erf van een boer had geplaatst, wat zou impliceren dat de auto buiten gebruik was gesteld en dat er daarom geen verzekeringsplicht bestond. Tevens werd aangevoerd dat een neef van de aanvrager zonder toestemming met de auto op de weg reed ten tijde van de overtreding.

De Hoge Raad oordeelt dat de kentekenhouder, ongeacht de omstandigheden waaronder het voertuig zich bevond, verzekeringsplichtig blijft zolang het kenteken geldig is en niet is geschorst. De Hoge Raad verwijst naar artikel 2.1 van de WAM, dat de verzekeringsplicht van de kentekenhouder bevestigt. De stelling van de aanvrager dat de auto buiten gebruik was, doet niets af aan deze verplichting. De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage tot herziening ongegrond is en wijst deze af.

De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, en is op 18 april 2006 uitgesproken. De zaak benadrukt het belang van de verzekeringsplicht voor kentekenhouders, ongeacht de feitelijke situatie van het voertuig.

Uitspraak

18 april 2006
Strafkamer
nr. 00061/06 H
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 juni 2005, nummer 24/000401-05, ingediend door:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de indiening van de aanvrage gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Marwei" te Leeuwarden.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden", begaan op 22 januari 2004, op 8 juni 2005 bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 320,-, subsidiair 6 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat er geen wettelijke verplichting was de auto krachtens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (verder: WAM) te verzekeren, aangezien de aanvrager de auto bij een boer op het erf had geplaatst (waarmee kennelijk wordt bedoeld te betogen dat de auto buiten gebruik was gesteld) en dat ten tijde van de bewezenverklaarde overtreding een neef van de aanvrager zonder diens toestemming met die auto op de weg reed.
3.3. In de aanvrage wordt miskend dat de kentekenhouder ingevolge art. 2, eerste lid, WAM verzekeringsplichtig is zolang aan hem een kenteken voor een motorrijtuig is opgegeven en de geldigheid van het kentekenbewijs niet op aanvraag van hem door de Dienst Wegverkeer is geschorst overeenkomstig art. 67, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (vgl. HR 27 maart 2001, NJ 2001, 380).
3.4. De aangevoerde omstandigheid dat het motorrijtuig bij een boer op het erf stond doet de verzekeringsplicht voor de kentekenhouder dus niet zonder meer vervallen. De aanvrage is dus kennelijk ongegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 18 april 2006.