ECLI:NL:HR:2006:AW0894
Hoge Raad
- Herziening
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Herziening van een veroordeling wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvrager was op 30 januari 2003 veroordeeld tot een geldboete van € 384,-, subsidiair zeven dagen hechtenis, wegens opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet. De aanvrage tot herziening is ingediend door mr. H. Oldenhof, advocaat te 's-Gravenhage, namens de aanvrager, die stelt dat hij het feit niet heeft begaan en dat een ander zich van zijn personalia heeft bediend.
De Hoge Raad beoordeelt de aanvrage op basis van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat bepaalt dat herziening kan plaatsvinden op grond van nieuwe omstandigheden die niet tijdens de terechtzitting bekend waren. De aanvrager voert aan dat de verbalisant hem niet heeft herkend als de persoon die hij heeft aangehouden en dat de persoonsgegevens van de aangehouden persoon niet overeenkomen met die van de aanvrager. Daarnaast wordt gesteld dat de handtekening van de aangehouden persoon niet overeenkomt met die van de aanvrager.
De Hoge Raad oordeelt echter dat de aanvrage onvoldoende bewijs bevat om de stellingen van de aanvrager te onderbouwen. Het proces-verbaal van 12 juli 2005 toont aan dat de aanvrager niet heeft gereageerd op meerdere uitnodigingen voor aanvullend onderzoek. Hierdoor kan de aanvrage niet worden ontvangen, conform de bepalingen in de artikelen 459 en 460 Sv.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, en is uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.