ECLI:NL:HR:2006:AW0475

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02021/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak met betrekking tot taakstraf en vervangende hechtenis in een zaak van openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren voor openlijke geweldpleging tegen een slachtoffer op 13 mei 2001 in Brouwershaven. De Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf naar 90 uren. Daarnaast werd de duur van de vervangende hechtenis verlaagd naar 45 dagen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen rechtsregel was die het de rechter verbood om bij de strafoplegging rekening te houden met niet tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheden, mits deze omstandigheden ter terechtzitting aan de orde waren gekomen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en verwierp het beroep voor het overige. De zaak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de mogelijkheden voor rechters om bij strafoplegging rekening te houden met omstandigheden die niet expliciet in de tenlastelegging zijn opgenomen.

Uitspraak

30 mei 2006
Strafkamer
nr. 02021/05
IV/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 oktober 2004, nummer 22/005071-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg van 30 juni 2003, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van éénhonderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld en de benadeelde partij gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 1 november 2004 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 22 juli 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof door een niet tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid wel bij de strafoplegging te laten meewegen de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
4.2.1. Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 13 mei 2001 te Brouwershaven, in de gemeente Schouwen-Duiveland, met een ander of anderen, op de openbare weg of een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten op of aan de Noorddijkstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het vastpakken/in bedwang houden van die [slachtoffer] en/of het schoppen tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] en/of het met zijn vinger(s) trekken aan de lip van die [slachtoffer] en/of het trekken aan de hoofdharen van die [slachtoffer]."
4.2.2. Ten laste van de verdachte is daarvan bewezenverklaard dat:
"hij op 13 mei 2001 te Brouwershaven, in de gemeente Schouwen-Duiveland, met een ander, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten aan de Noorddijkstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het vastpakken van die [slachtoffer] en het schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en het trekken aan de hoofdharen van die [slachtoffer]."
4.2.3. Het Hof heeft de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte heeft bij die gelegenheid op hoogst agressieve wijze het slachtoffer onder meer geschopt tegen diens lichaam. Ten gevolge daarvan heeft het slachtoffer blijvend lichamelijk letsel opgelopen. Door aldus te handelen is ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Mede gelet op het openlijke karakter brengt een feit zoals het onderhavige bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende reactie vormt."
4.3. Geen rechtsregel staat er aan in de weg dat de rechter bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte rekening houdt met een omstandigheid die, hoewel dat had gekund, niet als strafverzwarende omstandigheid ten laste is gelegd en bewezen is verklaard. De rechter is dan bij de strafoplegging wel gebonden aan het maximum van de op het bewezenverklaarde feit gestelde straf en voorts dient van een dergelijke omstandigheid ter terechtzitting te zijn gebleken. Dat aan die voorwaarden is voldaan, wordt in cassatie terecht niet bestreden.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het Hof in deze zaak niet de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, zodat het middel faalt.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
Vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 90 uren bedraagt;
Vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 45 dagen beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 mei 2006.