ECLI:NL:HR:2006:AW0394

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01937/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzet op bijstandsfraude en bewijsvoering in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1975 en woonachtig in Zwolle, was beschuldigd van bijstandsfraude in samenwerking met haar partner. De feiten betroffen het verzwegen van gewerkte uren door haar partner in een horecagelegenheid, wat leidde tot onterecht ontvangen bijstandsuitkeringen. De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsmiddelen bleek dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de kans dat de werkelijke gewerkte uren niet correct waren opgegeven. Het hof had echter onvoldoende gemotiveerd dat de verdachte handelde met het oogmerk om bijstand of hogere bijstand te verkrijgen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet volledig op de hoogte was van de handelingen van haar partner en dat zij de Nederlandse taal niet machtig was, waardoor zij niet begreep wat zij ondertekende. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering in zaken van bijstandsfraude, vooral wanneer de betrokkenen mogelijk niet volledig begrijpen wat er van hen wordt verwacht in juridische en administratieve procedures.

Uitspraak

5 september 2006
Strafkamer
nr. 01937/05
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 6 januari 2005, nummer 21/000534-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 6 januari 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van A "het medeplegen van in strijd met de waarheid enig gegeven verzwijgen om voor zichzelf hogere bijstand te verkrijgen, meermalen gepleegd" en B "het medeplegen van in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken
terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl zij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder A en B respectievelijk bewezenverklaard dat:
"zij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 2 oktober 2001 in de gemeente Zwolle, in elk geval in Nederland, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander (te weten haar partner [medeverdachte 1]), (telkens) voor de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Zwolle, (telkens) door verdachtes mededader gewerkte uren en/of (telkens) een deel van door verdachtes mededader gewerkte uren voor horecagelegenheid "[A]" te [plaats] heeft verzwegen, (telkens) met het oogmerk om aldus voor zichzelf en voor haar mededader bijstand of hogere bijstand te verkrijgen."
en dat:
"zij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2001 tot en met 22 april 2003 in de gemeente Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander (te weten haar partner [medeverdachte 1]), meermalen, (telkens) in strijd met een haar en/of haar mededader bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65, eerste lid, van de Algemene Bijstandswet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit (telkens) kon strekken tot bevoordeling van zichzelf en haar mededader, terwijl verdachte en haar mededader (telkens) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens (telkens) van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en haar mededader of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten (telkens) een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet, dan wel (telkens) voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met haar mededader, althans alleen, opzettelijk (telkens) niet door verdachtes mededader gewerkte uren en/of een deel van de door verdachtes mededader gewerkte uren voor horecagelegenheid "[A]" te [plaats] opgegeven aan, althans verzwegen, voor de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Zwolle."
3.3. Deze bewezenverklaringen berusten op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar J.A. Roossien, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Bij de Sociale Recherche was d.d. 19 mei 2000 een verzoek binnengekomen van de bijstandsconsulente om een onderzoek in te stellen naar de verdachten [medeverdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats] en [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats], omdat zij op hun inkomstenformulieren aangaven dat [medeverdachte 1] met ingang van 1 februari 2000 maandelijks f 150,- verdiende met zijn werk bij "[A]" in [plaats].
Tijdens het heronderzoek op 19 mei 2000 gaf verdachte [medeverdachte 1] aan dat hij één soms twee dagen per week werkte.
Met ingang van 10 juni 1996 werd aan verdachten een uitkering toegekend naar de norm echtpaar.
Op 22 november 2000 levert verdachte [medeverdachte 1] een briefje in waarop o.a. staat vermeld, "Hierbij krijgt u informatie over mijn werk bij [A] in [plaats]. Oktober 2000 ben ik op vakantie geweest (is bij u bekend) dus heb ik niet gewerkt. Rest van de maanden vanaf Jan. 2000 ben ik aan het werk. Nu in Nov. 2000 zij hebben mij weer gevraagd om te werken. Ik ben nu dus gewoon aan het werk voor f 150,- p.m. in verschillende uren."
Nieuwe aanvraag
Verdachten hadden periodieke bijstand ontvangen tot 1 december 2001. De uitkering werd beëindigd wegens het niet inleveren van het rechtmatigheidsformulier.
Op 27 maart 2002 deed verdachte [medeverdachte 1] opnieuw een aanvraag voor kosten levensonderhoud bij de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Verdachte gaf aan dat hij momenteel een parttime baan had bij Eetcafé "[A]" te [plaats]. Hij verdient ongeveer € 75,00 netto per maand.
Aan verdachte [medeverdachte 1] werd de verplichting opgelegd dat hij op de maandelijks in te leveren inkomstenbriefjes duidelijk moet vermelden op welke dagen en tijdens welke uren hij daadwerkelijk heeft gewerkt bij eetcafé "[A]" te [plaats].
Op 18 juni 2002 werd de uitkering toegekend met ingang van 5 maart 2002 naar de norm echtpaar.
Op 7 november 2002 stuurde verdachte [medeverdachte 1] een brief naar Sociale Zaken en werkgelegenheid met de volgende inhoud:
Geachte heer, mevrouw
Mijn werkdagen en uren vanaf mijn indiensttreding
Vrijdag 01.00 uur tot 02.00 uur
Zaterdag 01.30 tot 02.30 uur
Zondag 18.00 tot 19.30 uur
Dat is ± 3,5 uur per week en hiervoor krijg ik € 75,- per maand.
Alleen de volgende wil ik ook uitleggen voor meer informatie dat u krijg
a) ik rij meestal met de baas mee, zodat ik geen reiskosten maak
b) dat ik altijd nog contact heb met de groothandel (de leveranciers) zodat ik (als) later met een zaak begint en hun (financieel) hulp kan gebruiken.
Op grond zulke iedereen ben ik wel vaker in [A] te [plaats].
Teken ik, [medeverdachte 1].
Politieadministratie, regiopolitie IJsselland
Uit de politieadministratie van de Regiopolitie IJsselland, district Midden bleek het volgende:
Op maandag 2 augustus 1999 werd verdachte [medeverdachte 1] als getuige gehoord.
Hij verklaarde o.a. het volgende:
"Ik ben eigenaar van de shoarmazaak "[A]" te [plaats], gevestigd aan de [b-straat 1].
Vanmiddag 2 augustus 1999 kwamen er 3 jongens bij mij in de zaak.
(...)
Ik heb hem toen gezegd dat hij geen broodje kreeg en dat hij uit mijn zaak moest gaan.
(...)
Dit laatste werd verhinder door mijn collega [betrokkene 1].
Wij komen in ons bedrijf jammer genoeg wel vaker in aanraking met mensen die zich niet kunnen gedragen".
Op 9 augustus 2001 deed [medeverdachte 1] aangifte van doorrijden na aanrijding. De bestelauto is voorzien van het opschrift Pizzeria eetcafé "[A]".
Politie Ommen
Uit navraag bij de politie Ommen, L. Drijver, Pcf-er binnenstad Ommen. Hij deelde mij verbalisant mede dat verdachte [medeverdachte 1] regelmatig in de shoarmazaak "[A]'" aanwezig is.
Waarnemingen:
In de periode van 2 september 2002 tot 7 januari 2003 zijn er 13 waarnemingen verricht.
Uit de waarneming was gebleken dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van een bestelauto, merk Renault, Type Kangoo, met het opschrift Pizzeria eetcafé "[A]", voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Deze auto werd voor in de straat geparkeerd in de nabijheid van de woning van verdachte, aan de [a-straat 1] te [woonplaats].
Uit deze waarneming was vast komen te staan dat verdachte [medeverdachte 1] van deze bestelauto gebruik maakte om van zijn woning naar het eetcafé "[A]" in [plaats] te rijden.
Ook was uit waarnemingen gebleken dat [medeverdachte 1] buiten de door hem aangegeven uren aanwezig/ werkzaam was in het eetcafé "[A] " in [plaats].
Observatie
Op bevel van de officier van justitie werden observaties verricht in de periode van 20 januari 2003 tot 20 april 2003 op voornoemde verdachten, zowel visueel als met behulp van een videocamera.
Uit deze observaties bleek onder andere het volgende:
- Buiten de door verdachte [medeverdachte 1] aangegeven uren is op verschillende dagen en tijdstippen gezien dat verdachte aan het werk was in het eetcafé "[A]" in [plaats].
- Verdachte [medeverdachte 1] reed ook alleen in de bestelauto, voorzien van kenteken [AA-00-BB] van het eetcafé "[A]". Anders dan dat hij aangaf, dat hij alleen met z'n baas meereed.
- Op verschillende dagen en tijdstippen was gezien dat de bestelauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], bij de woning of op de parkeerplaats bij de woning van verdachte [medeverdachte 1] stond geparkeerd.
Uit de cameraobservatie (periode 06.02.2003 tot 07.03.2003) is onder andere het volgende gebleken:
- Verdachte [medeverdachte 1] was op de maandag en dinsdag alleen in het eetcafé "[A]" in [plaats] aanwezig. Er was dan geen ander personeel, buiten de bezorger, aanwezig.
- Verdachte [medeverdachte 1] opende en sloot diverse keren het eetcafé "[A]" in [plaats].
- Verdachte was 5 dagen per week aanwezig in het eetcafé "[A]" in [plaats], behoudens op de woensdag en donderdag.
Hieronder volgt een overzicht van de vermoedelijke werktijden van verdachte [medeverdachte 1] in de periode van 6 februari 2003 tot vrijdag 7 maart 2003.
Overzicht werktijden [medeverdachte 1]
Dag Datum Aanvang Einde Werktijd
Week 6:
donderdag 06/02/2003 - - -
Vrijdag 07/02/2003 16.00 uur 02.00 uur 10,0 uur
Zaterdag 08/02/2003 23.30 uur 03.00 uur 3,5 uur
Totaal: 13,5 uur
Week 7:
Zondag 09/02/2003 16.00 uur 23.30 uur 7,5 uur
Maandag 10/02/2003 16.30 uur 23.00 uur 6,5 uur
Dinsdag 11/02/2003 16.30 uur 23.00 uur 6,5 uur
Woensdag 12/02/2003 - - -
Donderdag 13/02/2003 - - -
Vrijdag 14/02/2003 16.00 uur 01.30 uur 9,5 uur
Zaterdag 15/02/2003 23.30 uur 03.45 uur 4,0 uur
Totaal: 34,0 uur
Week 8:
Zondag 16/02/2003 15.45 uur 23.15 uur 7,5 uur
Maandag 17/02/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Dinsdag 18/02/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Woensdag 19/02/2003 - - -
Donderdag 20/02/2003 - - -
Vrijdag 21/02/2003 15.30 uur 02.00 uur 10,5 uur
Zaterdag 22/02/2003 23.30 uur 03.30 uur 4,0 uur
Totaal: 36,0 uur
Week 9:
Zondag 23/02/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Maandag 24/02/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Dinsdag 25/02/2003 15.15 uur 23.45 uur 8,5 uur
Woensdag 26/02/2003 - - -
Donderdag 27/02/2003 - - -
Vrijdag 28/02/2003 16.00 uur 02.00 uur 10,0 uur
Zaterdag 01/03/2003 16.00 uur 03.30 uur 11,5 uur
Totaal: 44,0 uur
Week 10:
Zondag 02/03/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Maandag 03/03/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Dinsdag 04/03/2003 16.15 uur 23.15 uur 7,0 uur
Woensdag 05/03/2003 - - -
Totaal: 21,0 uur
Totaal aantal uren in 4 weken 148,5 uur
Uit onderzoek bleek dat deze werkzaamheden en de inkomsten daaruit niet volledig aan Sociale Zaken van de Gemeente Zwolle, noch aan de Belasting Dienst en het GAK waren opgegeven."
b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik weet dat mijn man een pizza en een shoarma zaak heeft gehad in [plaats]. Dit liep niet zo goed en hij heeft de zaak verkocht. Mijn man regelde dit. Ik weet niet meer wanneer mijn man naar [plaats] is gegaan om te gaan werken bij [A] in [plaats]. Volgens mij een jaar geleden ofzo. Hij gaat 's middags nadat hij wakker is geworden weg. Hij komt de volgende ochtend meestal terug. Hierna gaat hij slapen. Mijn man rijdt weleens in de bestelauto van restaurant [A]. Ik vraag niet aan mijn man hoeveel hij verdient en wat hij met het geld doet. Ik krijg weleens wat extra geld voor kleding e.d. als dit nodig is."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik heb die inkomstenformulieren inderdaad mede-ondertekend. Ik wist een beetje wat er op de formulieren stond."
d. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, als bijlage I om kopie aan deze aanvulling gehecht, te weten een inkomstenformulier abw van de gemeente Zwolle, betrekking hebbende op de periode 01-01-1999 tot en met 31-01-1999 gesteld ten name van [medeverdachte 1], wonende [a-straat 1] te [woonplaats], gedagtekend en ondertekend te Zwolle door [medeverdachte 1], geboren [geboortedatum]-1961 en [betrokkene 2], geboren [geboortedatum]-1975 waarbij op de vraag "Zijn er inkomsten of is er een wijziging ten aanzien van werkgever" nee is aangekruist. Tevens bevat dit formulier boven de dagtekening en handtekeningen de tekst:
"Ondergetekende(n) verklaart (verklaren) de hiervoor gevraagde gegevens naar waarheid te hebben verstrekt en kennis te hebben genomen van de aan de achterzijde vermelde informatie. Bovendien zijn geen omstandigheden, werkzaamheden of inkomsten verzwegen, waardoor in het geheel geen of minder uitkering zou zijn verstrekt, wanneer de afdeling Sociale Zaken daar van op de hoogte zou zijn geweest".
e. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, als bijlage II om kopie aan deze aanvulling gehecht, te weten een inkomstenformulier abw van de gemeente Zwolle, betrekking hebbende op de periode 1-04-2001 tot en met 30-04-2001 gesteld ten name van [medeverdachte 1], wonende [a-straat 1] te [woonplaats], gedagtekend en ondertekend te Zwolle door [medeverdachte 1], geboren [geboortedatum]-1961 en [betrokkene 2], geboren [geboortedatum]-1975 waarbij op de vraag "Zijn er inkomsten of is er een wijziging ten aanzien van werkgever" is ingevuld dat hij f150,- heeft verdiend in de maand maart en op de vraag "Zijn er over de voorgaande uitkeringsperiodes gelden/inkomsten ontvangen, die nog niet eerder zijn opgegeven" nee is aangekruist.
Tevens bevat dit formulier boven de dagtekening en handtekeningen de tekst:
"Ondergetekende(n) verklaart (verklaren) de hiervoor gevraagde gegevens naar waarheid te hebben verstrekt en kennis te hebben genomen van de aan de achterzijde vermelde informatie. Bovendien zijn geen omstandigheden, werkzaamheden of inkomsten verzwegen, waardoor in het geheel geen of minder uitkering zou zijn verstrekt, wanneer de afdeling Sociale Zaken daar van op de hoogte zou zijn geweest".
f. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, als bijlage III om kopie aan deze aanvulling gehecht, te weten een inkomstenformulier abw van de gemeente Zwolle, betrekking hebbende op de periode 1-04-2003 tot en met 30-04-2003 gesteld ten name van [medeverdachte 1], wonende [a-straat 1] te [woonplaats], gedagtekend en ondertekend te Zwolle door [medeverdachte 1], geboren [geboortedatum]-1961 en [verdachte], geboren [geboortedatum]-1975 waarbij op de vraag "Zijn er inkomsten of is er een wijziging ten aanzien van werkgever" is ingevuld dat hij €115,01 heeft verdiend in de maand maart en op de vraag "Zijn er over de voorgaande uitkeringsperiodes gelden/inkomsten ontvangen, die nog niet eerder zijn opgegeven" nee is aangekruist.
Tevens bevat dit formulier boven de dagtekening en handtekeningen de tekst:
"Ondergetekende(n) verklaart (verklaren) de hiervoor gevraagde gegevens naar waarheid te hebben verstrekt en kennis te hebben genomen van de aan de achterzijde vermelde informatie. Bovendien zijn geen omstandigheden, werkzaamheden of inkomsten verzwegen, waardoor in het geheel geen of minder uitkering zou zijn verstrekt, wanneer de afdeling Sociale Zaken daar van op de hoogte zou zijn geweest".
3.4. Het Hof heeft in een nadere bewijsoverweging omtrent het (voorwaardelijk) opzet overwogen:
"De raadsman van verdachte heeft ter terecht-zitting betoogd dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte had geen idee van wat haar man deed of vanuit de uitkeringsgedachte mocht doen en evenmin wist zij precies wat zij ondertekende en moest ondertekenen terwijl haar dat ook niet is uitgelegd. De man van verdachte was wel vaker van huis, maar aan haar werd door hem dan nooit verteld waar hij heen ging.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting er in de onderhavige zaak sprake is van tenminste voorwaardelijk opzet van verdachte.
Uit de observaties, gedaan door de politie, is onder andere gebleken dat een bestelauto met daarop het opschrift Pizzeria eetcafé "[A]" in de straat stond geparkeerd in de nabijheid van de woning van verdachte. De man van verdachte gebruikte deze auto veelvuldig om van zijn woning naar eetcafé "[A]" in [plaats] te rijden. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat [de Hoge Raad leest: de man van de] verdachte gemiddeld ongeveer veertig uur in de week werkte, waaronder ook veelvuldig in de weekenden en de (late) avonduren. Op de dagen dat [de Hoge Raad leest: de man van de] verdachte werkte was hij dan ook gedurende langere tijd van huis. Gelet op het vorenstaande kan het niet anders dan dat verdachte heeft beseft dat - minst genomen - de aanmerkelijke kans bestond dat haar man (aanzienlijk) meer uren bij "[A] heeft gewerkt dan aan de Sociale Dienst werd opgegeven op het mede door haar ondertekende formulier."
3.5. Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnotities is aldaar namens de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Bij de aanvraag om een uitkering is [verdachte] niet aanwezig geweest. Alleen haar man is geweest. Vast staat ook dat zij toen nog geen althans onvoldoende Nederlands sprak en dat ook thans nog gebrekkig is. (ABW rapportformulier p. 1.2 strafdossier). Ook daarna is het steeds de man die de fysieke contracten heeft en de vrouw laat tekenen. Dat blijkt ook uit haar verklaringen (O.M. pag. 5.3 e.v. van het strafdossier) en het feit dat zij zelfs in april 2003 nog met behulp van een tolk moest worden gehoord. De regels en voorwaarden zijn haar derhalve nimmer door de sociale dienst uitgelegd of ter hand gesteld. Niet persoonlijk en evenmin in het Turks. Zij zegt ook: "Mijn man vertelt mij niets" en "...inkomstenformulieren voor Sociale Zaken vult mijn man in en ondertekent deze ook. Ik onderteken deze formulieren ook. Ik weet niet waarom ik dit moet [d]oen, maar mijn man zegt dat ik daar moet ondertekenen en dan doe ik dat ook. Ik weet alleen dat als ik geen handtekening zet, we geen uitkering krijgen."
Het komt er dus op neer dat [verdachte] geen idee had wat haar man deed of vanuit de uitkeringsgedachte mocht doen en evenmin wist wat zij nou precies ondertekende en moest ondertekenen terwijl haar dat ook niet is uitgelegd."
3.6. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan - zoals het Hof in zijn nadere bewijsoverweging tot uitdrukking heeft gebracht - volgen dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het werkelijke aantal door haar echtgenoot bij "[A]" gewerkte uren niet in de mede door haar ondertekende inkomstenformulieren was opgegeven. Nadere motivering behoeft evenwel 's Hofs oordeel dat, zoals onder 1 is bewezenverklaard, de verdachte heeft gehandeld "met het oogmerk om aldus voor zichzelf en voor haar mededader bijstand of hogere bijstand te verkrijgen". Gelet op het hiervoor onder 3.5 weergegeven verweer schiet ook de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde opzet tekort.
3.7. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, de vice-president G.J.M. Corstens en de raadsheer J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 september 2006.