ECLI:NL:HR:2006:AW0130

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01477/05 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsbestemming van notulen van de Raad van Commissarissen van N.V. X

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in 1947 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in Curaçao, was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrifte en andere delicten. De zaak draaide om de notulen van een vergadering van de Raad van Commissarissen van N.V. X, waarin de verdachte als voorzitter had gefungeerd. De Hoge Raad moest beoordelen of de notulen, die niet goedgekeurd waren, als bewijs konden dienen in de strafzaak tegen de verdachte.

De bewezenverklaring van het Hof hield in dat de notulen van de RvC een geschrift vormden dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen. De Hoge Raad oordeelde dat de stelling van de verdediging, dat aan dergelijke notulen pas bewijsbestemming toekomt indien zij zijn goedgekeurd, onjuist was. Het Hof had in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf, geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de middelen tot cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling van de verdachte tot drie jaren en zes maanden gevangenisstraf voor onder andere valsheid in geschrifte, waarbij de rol van de notulen cruciaal was voor de bewijsvoering.

Uitspraak

30 mei 2006
Strafkamer
nr. 01477/05 A
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 29 maart 2005, nummer H-23/05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao van 15 december 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 primair en 4 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd", 2. "medeplegen van verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd", 3. "valsheid in geschrifte" en 5. "medeplegen van valsheid in geschrifte" veroordeeld tot drie jaren en zes maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte aan de notulen van de vergadering van de Raad van Commissarissen van [A] N.V. van 12 juli 2000 bewijsbestemming heeft toegekend aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat deze notulen door die Raad zijn goedgekeurd.
4.2. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op een tijdstip omstreeks de maanden juli en augustus 2000 op het eiland Curaçao, de notulen van een vergadering van de Raad van Commissarissen van [A] N.V. d.d. 12 juli 2000, zijnde een geschrift waaruit enig recht en/of enige verbintenis kon ontstaan en dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk valselijk in die notulen onder punt 4. "[A] N.V." opgenomen - zakelijk weergegeven - dat het verzoek van verzekeringsmakelaar [B] N.V., daterend uit 1996 en inhoudende de beschikbaarstelling van haar diensten is besproken en bediscussieerd en dat de Raad van Commissarissen unaniem tot de conclusie is gekomen en een besluit van goedkeuring heeft genomen dat het verzekeringspakket van [A] N.V., aan [B] N.V. wordt toegewezen, terwijl in werkelijkheid tijdens genoemde vergadering geen verzoek van [B] N.V. is besproken en bediscussieerd en de Raad van Commissarissen geen besluit van goedkeuring heeft genomen omtrent het verzekeringspakket van [A] N.V., zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan."
4.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"31. Een geschrift te weten notulen van de vergadering d.d. 12 juli 2000 (in kopie) (dossier J, Bijlagen, RvC Notulen, p. 3981), voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
4. [A] nv.
Besproken wordt het verzoek van verzekeringsmakelaar [B] NV (voorheen [F] NV), daterend uit 1996, waarin zij haar diensten beschikbaar stelt, de verzekeringsportefeuille van de [A] NV door haar tussenkomst mogelijk deels te mogen onderbrengen bij de diverse verzekeringsmaatschappijen.
(...punten A t/m F...)
De RvC komt unaniem tot de conclusie en tot een besluit van goedkeuring, het [A] NV verzekeringspakket mogelijk deels, toe te wijzen aan voornoemde verzekeringsmakelaar en tot het besluit d.t.k.v. de algemeen directeur, de financiële manager op te dragen, hierover onderhandelingen met voornoemd makelaarskantoor te openen.
32. Een proces-verbaal (nummer 120320041600/V1, dossier pagina 850 e.v.) in wettelijke vorm opgemaakt en op 12 maart 2004 getekend en gesloten door M.W.C. Nuijten en A.J Plaate, respectievelijk buitengewoon agent van politie en brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als verklaring van [getuige 1], -zakelijk weergegeven-:
Met betrekking tot de notulen van 12 juli 2000 kan ik u het navolgende verklaren. De notulen heb ik opgesteld en verwerkt in mijn computer.
U toont mij de notulen van 12 juli 2000 van de RVC vergadering van de [A].
Ik kan u zeggen dat ik de notulen heb opgesteld.
Met betrekking tot de presentatie van [H] kan ik U zeggen dat ik daarbij aanwezig ben geweest. Met betrekking tot punt 4 van de bovenvermelde notulen kan ik U zeggen dat ik mij niet kan herinneren dat de onder punt 4 vermelde zaken tijdens deze vergadering zijn behandeld.
Ik kan me überhaupt niet herinneren dat er in die vergadering van 12 juli 2000 over [B] is gesproken.
Nu ik de punten A tot en met F zie, kan ik U zeggen dat ik me nu kan herinneren dat hetgeen vermeld staat bij deze punten ik aangeleverd heb gekregen van [verdachte]. Ik kan me tevens herinneren dat [verdachte] deze zaken aangeleverd heeft in een kladblok met geruit papier, (...). Ik heb vervolgens deze aantekeningen verwerkt in de notulen van 12 juli 2000.
Nu ik het een en ander op dit moment onder ogen krijg te zien, moet ik U zeggen dat ik me gebruikt voel, in die zin dat [verdachte] op deze wijze wist dat hij de notulen op zijn manier kan aanpassen.
33. Een proces-verbaal (nummer 280120040930/G, dossier pagina 1771 e.v.) in wettelijke vorm opgemaakt en op 28 januari 2004 gesloten en getekend door P.E. Versteeg, E.G. Kirindongo en D.M. Marquez, respectievelijk buitengewoon agent van politie, inspecteur en brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als verklaring van [getuige 2], -zakelijk weergegeven-:
Toen er problemen kwamen in de media met betrekking tot [A] en [B] ben ik naar de notulen gaan zoeken in de archieven van [A]. Ik heb een gedeelte maar aangetroffen. De meeste notulen van de periode [verdachte], waren er niet bij. U toont mij nu een presentatie en een uitnodiging voor een RvC-vergadering op 12 juli 2000 in het Koetshuis te Avila Beach Hotel van 11.00-13.00 uur.
Ik herinner me nu weer dat er inderdaad een presentatie heeft plaatsgevonden op 12 juli 2000 en dat ik hierbij aanwezig ben geweest.
Ik weet zeker dat er op deze dag en op deze plaats geen beslissing van de RvC heeft plaatsgevonden of een reguliere vergadering is geweest.
34. Een proces-verbaal (nummer 310120041000/G, dossier pagina 1798 e.v.) in wettelijke vorm opgemaakt en op 31 januari 2004 gesloten en getekend te Sint-Maarten door E.G. Kirindongo en E. Bulo, respectievelijk inspecteur en brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als verklaring van getuige [getuige 3], -zakelijk weergegeven-:
Ik heb deze notulen nooit eerder gezien. Ik zie deze notulen nu voor het eerst. Wat ik op deze notulen zie, is dat de agendapunten op de notulen niet overeen komen met die op de uitnodiging. Dit is geen probleem, want agendapunten kunnen veranderen. Maar de wijze van vermelden van verandering van agendapunten, is niet de wijze waarop die in deze notulen van 12 juli 2000 voorkomt. Je vermeldt in de notulen dat er een verandering was in de agendapunten.
Onder punt 4 zie ik dat er over het verzoek van [B] werd gesproken. Ik heb nooit een verzoek van [B] gezien. En zoals ik reeds verklaarde, werd er in de eerste 6 maanden van 2001, voor het eerst over [B] gesproken.
Omtrent de laatste alinea van punt 4:
De RvC komt unaniem tot de conclusie en tot het besluit van goedkeuring, enz. enz. enz.
Ik ben nooit in een vergadering geweest, alwaar gestemd moest worden om een verzekeringspakket geheel of gedeeltelijk aan [B] toe te wijzen.
Ik was ook nooit in een vergadering alwaar deze beslissing genomen werd.
Zoals ik reeds zei, worden beslissingen die in een RvC-vergadering genomen worden, later schriftelijk bekend gemaakt aan de leden. Dit is ook nooit gebeurd.
Ik weet niet waar men het lef vandaan haalt, om dit te notuleren, in een vergadering alwaar ik bij was geweest, want dit heeft nooit in mijn bijzijn plaatsgevonden.
Wat ik verder over de aan mij getoonde notulen van 12 juli 2000 wil opmerken is, dat ik zie dat de naam van [getuige 1] links onder de notulen vermeld staat. Dat zij genotuleerd heeft. Als dat het geval was geweest wil ik opmerken dat ik deze stijl van notulen, dus zonder vermelding van wie, wat zegt, niet herken als zijnde van [getuige 1].
Ik kan niet anders zeggen dan dat de notulen die jullie mij toonden, in ieder geval het gedeelte over [B], in strijd zijn met de waarheid."
4.4. De onder 4.2 weergegeven bewezenverklaring houdt als oordeel van het Hof in dat de notulen van de Raad van Commissarissen van [A] N.V. van 12 juli 2000 een geschrift vormen dat is bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen.
Notulen van een vergadering van de Raad van Commissarissen van een vennootschap worden opgemaakt om zowel ten opzichte van de organen van die vennootschap als in het maatschappelijk verkeer schriftelijk vast te leggen wat in die vergadering is verhandeld. De stelling van het middel dat aan dergelijke notulen eerst een bewijsbestemming in de zin van art. 230 SrNA toekomt indien zij zijn gearresteerd, is in haar algemeenheid onjuist.
Genoemd oordeel van het Hof geeft in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, die onder meer inhouden dat de verdachte als voorzitter van de Raad van Commissarissen zelf de hand heeft gehad in het opstellen van de inhoud van de desbetreffende notulen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
4.5. Het middel faalt dus.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 30 mei 2006.